This lesson contains 33 slides, with interactive quiz and text slides.
Items in this lesson
Literaire bouwstenen
Slide 1 - Slide
Literaire bouwstenen
Tijd (Wanneer?) en ruimte (Waar?)
Personages: - hoofdpersonage: belangrijkste personage, het verhaal draait rond hem/haar - tegenspeler: heeft een grote impact op het hoofdpersonage en 'zet het verhaal in gang' door een probleem of conflict - nevenpersonages: minder belangrijk, bijrollen; ze helpen het hoofdpersonage of werken hem/haar tegen
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
TIJD
- historische tijd: wanneer speelt het verhaal zich af?
- verteltempo: wat is de verhouding tussen verteltijd en de vertelde tijd
- chronologie: in welke tijdsvolgorde spelen de gebeurtenissen zich af?
- verhaalbegin en - einde: waar in de vertelde tijd begint en eindigt het verhaal?
Slide 4 - Slide
Titel
Een titel geeft informatie over het verhaal. Het houdt verband met de gebeurtenissen, de hoofdpersoon, het thema en/of het motief.
Slide 5 - Slide
Motief
Dit is een herhaaldelijk terugkerend iets in een boek of verhaal. Het kan een lied, een emotie of een kleur zijn, maar ook een concrete gebeurtenis, zoals een sterfgeval, vluchten of onbereikbare liefde.
Motieven zorgen ervoor dat een verhaal een eenheid wordt.
Vaak zijn er meerdere motieven in een boek of verhaal aan te wijzen.
Slide 6 - Slide
Ik-perspectief
Je ziet alles door de ogen van de verteller;
Geschreven in de ik-vorm;
Leert de ik-persoon heel goed kennen;
Komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.
Slide 7 - Slide
Ik-perspectief
Een ijskoude rilling was langs mijn ruggengraat omhoog gekropen. Op de gastenlijst komen voor het Feest is moeilijker dan geblinddoekt je rijexamen halen. Het verhaal gaat dat ze je van tevoren screenen, al heeft niemand een idee wie die ‘ze’ zijn en hoe dat screenen in zijn werk gaat. Hadden ze me de afgelopen weken in de gaten gehouden? Was ik al die tijd zonder dat ik het doorhad bekeken en afgeluisterd? (Uit: Zes seconden – Daniëlle Bakhuis)
Slide 8 - Slide
Personaal perspectief
Je ziet alles door de ogen van één persoon;
Geschreven in de hij- of zij-vorm;
Leert de hoofdpersoon goed kennen.
Slide 9 - Slide
Personaal perspectief
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen. (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)
Slide 10 - Slide
Alwetend perspectief
De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
Geschreven in de hij- en zij-vorm;
Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.
Slide 11 - Slide
Alwetend perspectief
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. (Uit: De avonden – Gerard Reve)
Slide 12 - Slide
Welke is onjuist? Een personaal perspectief
A
is onbetrouwbaar
B
heeft een verteller die afwezig is in het verhaal
C
vertelt vanuit hij/zij
D
staat in de ik-vorm
Slide 13 - Quiz
Tijd in literatuur
Slide 14 - Slide
Verteltijd/vertelde tijd
15 minuten om een hoofdstuk te lezen.
Het boek heeft 236 pagina's.
Het verhaal bestrijkt een periode van 10 jaar.
Slide 15 - Slide
Historische tijd
De tijd wanneer het verhaal zich afspeelt.
De middeleeuwen
De Tweede Wereldoorlog
2020
De toekomst
Slide 16 - Slide
Thema en motief
Thema is iets anders dan genre!
Thema: diepere bedoeling van een tekst
Motieven: verhaalelementen die steeds terugkeren
Slide 17 - Slide
Ruimte
Waar speelt het verhaal zich allemaal af?
Sfeer oproepen
Thema ondersteunen
Opbouw van het verhaal
Slide 18 - Slide
Onderbrekingen in de chronologie
Flash forward: episode in het verhaal in de toekomst
Flash Back : episode in het verhaal in het verleden
Vooruitverwijzing: korte verwijzing naar wat komt in het verhaal
Terugverwijzing: korte verwijzing naar wat in het verleden zich heeft afgespeeld.
Slide 19 - Slide
Chronologie
Chronologie = in de normale tijdsvolgorde, van vroeger tot nu tot later.
Onchronologisch =
niet in de normale tijdsvolgorde, met tijdsprongen
Slide 20 - Slide
Chronologie
Chronologie = in de normale tijdsvolgorde, van vroeger tot nu tot later.
Onchronologisch =
niet in de normale tijdsvolgorde, met tijdsprongen
Slide 21 - Slide
Alwetend perspectief
De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
Geschreven in de hij- en zij-vorm;
Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.
Slide 22 - Slide
Alwetend perspectief
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. (Uit: De avonden – Gerard Reve)
Slide 23 - Slide
Personaal perspectief
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen. (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)
Slide 24 - Slide
Personaal perspectief
Je ziet alles door de ogen van één persoon;
Geschreven in de hij- of zij-vorm;
Leert de hoofdpersoon goed kennen.
Slide 25 - Slide
Genre
Een genre is een verhaalsoort.
Detective : oplossen van misdaad
Griezelverhaal : enge dingen en vreemde wezens
Psychologisch thriller : nadruk op personages, we volgen hun gedachten en gevoel
Science fiction : vaak in toekomst /ruimte
Slide 26 - Slide
Opbouwschema fictie
Beginsituatie
Ontstaan van het probleem
Steeds meer moeilijkheden
Dieptepunt
Langzame verbetering
Slot
Slide 27 - Slide
PERSONAGES
Hoofdpersonen
Bijpersonen (helper - tegenstander)
figuranten
Slide 28 - Slide
Eigenschappen van personages
Personages hebben eigenschappen, net als echte mensen. Aan de hand van deze eigenschappen kun je het karakter van personages beschrijven.
Voorbeelden van eigenschappen: Betrouwbaar, verlegen, meeloper, driftig, zenuwachtig, spontaan, lui, slim, brutaal, arrogant, kalm, heldhaftig, lief etc.
Slide 29 - Slide
Wat hoort allemaal bij 'tijd' (1)
de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, bijv. de middeleeuwen
vertelde tijd: hoeveel tijd er in het verhaal voorbijgaat, bijv. een paar dagen, een jaar, één dag
Verteltijd: het aantal blz. dat de schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen
Slide 30 - Slide
Wat hoort allemaal bij 'tijd' (2)
Chronologisch: de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn
Terugverwijzing: een personage denkt aan of zegt iets over wat vroeger/eerder gebeurde. Vaak in een paar woorden/zinnen.
Vooruitwijzing: er wordt iets gezegd over wat later zal gebeuren of wat personage hoopt of waar hij bang voor is
Slide 31 - Slide
Wat hoort allemaal bij tijd (3)
Flashback: het hele verhaal gaat zelf terug in de tijd. Dit wordt uitgebreider beschreven. De volgorde van de gebeurtenissen wordt echt onderbroken.
Flashforward: hetzelfde, maar dan vooruit in de tijd
Bij Flashbacks en flashformwards is een verhaal niet-chronologisch.
FUNCTIE: spanning / meer info over het personage
Slide 32 - Slide
Thema en moraal
Thema: in een paar zeggen waar het verhaal over gaat, bijv. eenzaamheid, door het vuur gaan voor je vrienden
Moraal: een wijze les, bijv. oordeel niet te snel over iemand