12.2 DNA

12.2 DNA
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

12.2 DNA

Slide 1 - Slide

Terugblik

Slide 2 - Slide

Hiernaast is een celdeling weergegeven. Ontstaan hier geslachtscellen of lichaamscellen?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 3 - Quiz

Geslachtschromosomen komen alleen voor in de kern van geslachtscellen.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

In een eicel van een vrouw kan een Y-chromosoom voorkomen.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Een cel van een organisme heeft 7 chromosomen in de kern.

Is dit een gewone lichaamscel of een geslachtscel? Leg je antwoord uit.

Slide 6 - Open question

Hiernaast is een karyogram weergegeven van een....
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
is niet te zeggen

Slide 7 - Quiz

Afbeelding van een karyogram:
- Is dit DNA van een mens?
- Is dit DNA van een man of van een vrouw?
A
Ja - man
B
Ja - vrouw
C
Nee - man
D
Nee - vrouw

Slide 8 - Quiz



1. Je kunt de betekenis van de volgende termen noemen: adenine (A), allel, cytosine (C), DNA-basen, expressie, gen, guanine (G), histon, homologe chromosomen, kernmembraan, ribosomen, RNA, thymine (T).
2. Je kunt aan de hand van een figuur uitleggen hoe een chromosoom is opgebouwd (je kunt in de figuur benoemen: cel, celkern, chromosoom, DNA, histon, DNA-spiraal, vier verschillende DNA-basen).
3. Je kunt aan de hand van een figuur beschrijven hoe een cel zijn eiwitten maakt en noemt daarbij in ieder geval de termen DNA, RNA, kern, kernmembraan, cytoplasma, ribosomen en eiwitten.
4. Je kunt met een voorbeeld uitleggen dat het tot uiting komen van erfelijke eigenschappen (expressie) het gevolg is van de gevormde eiwitten in de cel.
 
5. Je kunt met een voorbeeld uitleggen dat homologe chromosomen wel dezelfde genen hebben, maar dat de allelen van de genen kunnen variëren.









12.2 Leerdoelen

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

12.2.1
Cel-Celkern-Chromosoom

Slide 11 - Slide

12.2.1
Chromosoom-DNA

Slide 12 - Slide

12.2.1
DNA-structuur

Slide 13 - Slide

12.2.1
DNA- basen
Adenine (A)
Thymine (T)
Guanine (G)
Citosyne (C)

A - T ; T - A
G -C ; C - G

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

12.2.1
       DNA - maken van eiwitten
  1. Tijdelijke kopie van één DNA streng - mRNA (messenger RNA)
  2. RNA verlaat de kern 
  3. Ribosoom 'leest' RNA
  4. Ribosoom maakt eiwit

Let op! Correctie
Poriën van CELmembraan moet Poriën van KERNmembraan zijn. 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

12.2 Genen en allelen
  • De twee chromosomen van één chromosomenpaar noemt men homologe chromosomen. 
  • Homologe chromosomen bevatten genen voor dezelfde erfelijke eigenschappen de plek in het chromosoom waar deze plaatsnemen noemen wij een locus (mv. loci)
  • Genen kunnen meerdere uitingsvormen hebben. Deze noemen wij allelen. 

Slide 18 - Slide

12.2 Genen en allelen
  • Een gen is een stuk DNA dat codeert voor een eigenschap. 
  • Sommige genen hebben miljoenen basen, andere honderden. 

Slide 19 - Slide

Jeah! We kunnen weer oefenen!

Slide 20 - Slide

Welke is meer specifiek? Gen of allel?
A
Gen
B
Allel

Slide 21 - Quiz

Welke combinatie van basenparen is correct?
A
A&C en G&T
B
A&G en C&T
C
A&T en C&G

Slide 22 - Quiz

Wat is de functie van DNA?
A
het maken van eiwitten
B
het coderen voor eiwitten
C
het coderen voor RNA
D
het maken van RNA

Slide 23 - Quiz

Een groep geleerden is erin geslaagd om uit één lichaamscel van een volwassen schaap (de 'moeder') een lammetje te laten groeien: Dolly.

Waarmee is de erfelijke relatie tussen Dolly en haar moeder het beste te beschrijven?
A
Hetzelfde als de relatie tussen broer en zus
B
Hetzelfde als de relatie tussen een eeneiige tweeling
C
Hetzelfde als de relatie tussen een twee-eiige tweeling
D
Hetzelfde als de relatie tussen moeder en dochter.

Slide 24 - Quiz

Uit welke vier bouwstenen is DNA opgebouwd?

Slide 25 - Open question

Aan het (huis)werk
Maak Quayn 12.2 DNA
Lezen? in 10 voor bio. 

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide