This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.
Items in this lesson
Epilepsie
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
De student beschrijft de definitie van Epilepsie
De student benoemt de oorzaken van epilepsie
De student beschrijft de kenmerken van Gegeneraliseerde epilepsie
De student heeft inzicht van de medicatie die wordt ingezet bij Epilepsie
Slide 2 - Slide
Wat weet jij van Epilepsie?
Slide 3 - Mind map
Wat is epilepsie
A
insult
B
verstoring in de hersenfunctie
C
koortsstuip
D
hersenbeschadiging
Slide 4 - Quiz
Oorzaken
Erfelijke factoren
Veroudering ( hersenaandoeningen)
Verstandelijke beperking ( 30% heeft epilepsie)
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Epilepsie en verstandelijke beperking
30% van zorgvragers met verstandelijke beperking heeft epilepsie
hoe ernstiger de beperking hoe meer kans op epilepsie
epilepsie kan leiden tot:
- afname geestelijke vermogens,
- Ziekte van Alzheimer
- syndroom van Down
Slide 7 - Slide
Waar begint epilepsie?
A
Ruggenmerg
B
Zenuwen in de rug
C
Hersenen
D
Wervelkolom
Slide 8 - Quiz
Gegeneraliseerde epilepsie
Myoclonische aanvallen
Absences
Atonische aanvallen
Tonisch-clonische aanvallen
Slide 9 - Slide
Myoclonische aanvallen
Deze aanvallen gaan gepaard met snelle, schokkende bewegingen van spiergroepen.
Ze kunnen mild zijn, zoals een schok in de arm, of ernstiger met hevige spierschokken door het hele lichaam.
Als de spierschokken hevig zijn, kan iemand vallen.
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Absences
Absences zijn korte periodes van bewustzijnsverlies die vaak voorkomen bij mensen met gegeneraliseerde epilepsie, vooral bij kinderen.
Tijdens een absence lijkt de persoon tijdelijk afwezig te zijn en kan de omgeving lijken te vervagen.
Absences kunnen verschillende seconden tot een halve minuut duren.
Worden meestal niet gevolgd door een verwardheidsperiode.
Slide 12 - Slide
voorbeelden gedragingen tijdens Absences
Staren: De persoon staart plotseling in de ruimte zonder enige reactie op externe prikkels. Ze lijken niet meer te luisteren naar wat er om hen heen gebeurt.
Onderbreking van gesprek of activiteit: Als iemand een gesprek voert of een activiteit uitvoert, kan hij of zij plotseling stoppen met praten, met een lege blik in de ogen.
Onbewuste bewegingen: Soms gaan absences gepaard met kleine, automatische bewegingen, zoals lippen likken, friemelen met kleding, of herhalende handbewegingen.
Slide 13 - Slide
voorbeelden gedragingen tijdens Absences (2)
Plotselinge stilte: Als iemand aan het praten is, kan hij of zij plotseling stoppen met spreken en niets zeggen gedurende enkele seconden tot een minuut.
Onvermogen om taken voort te zetten: Tijdens een absence kan de persoon stoppen met wat hij of zij aan het doen was, zoals schrijven of tekenen, en vervolgens de activiteit niet voortzetten alsof er een kortstondige onderbreking was.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Atonisch aanvallen
Tijdens deze aanvallen verliest de persoon plotseling de spierspanning, wat kan leiden tot vallen zonder waarschuwing.
Slide 16 - Slide
Tonisch-clonische aanvallen
Ook bekend als grand mal-aanvallen,
Deze zijn vaak hevig en betrekken het hele lichaam.
De tonische fase wordt gekenmerkt door spierstijfheid, gevolgd door de clonische fase met schokkende bewegingen.
Na de aanval kan de persoon gedesoriënteerd en vermoeid zijn.
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Video
Partiële epilepsie
Eenvoudige partiële aanvallen
Complexe partiële aanvallen
Slide 19 - Slide
Eenvoudige partiële aanvallen
Deze aanvallen beginnen in een specifiek deel van de hersenen
Veroorzaken lokale symptomen, zoals:
- tintelingen,
- spierkrampen
- of vreemde geuren of smaken.
Het bewustzijn blijft behouden.
Slide 20 - Slide
Complexe partiële aanvallen
Tijdens deze aanvallen ervaart de persoon veranderingen in het bewustzijn,
met mogelijk onwillekeurige bewegingen zoals kauwen, slikken, frunniken aan kleding, en complexe handelingen.
Na de aanval kan de persoon zich verward en vermoeid voelen.
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Video
Triggers
overmatig alcoholgebruik en drugs;
slaaptekort;
de periode voor of na spanningen/emoties/stress;
(hormonale veranderingen)
lichtflitsen
temperatuurswisseling zoals bij koorts;
het niet innemen van de medicatie.
Slide 23 - Slide
Wat is het allerbelangrijkst bij epilepsie?
A
Aanval voorkomen
B
Middel met zo min mogelijk bijwerkingen
C
Geen interacties
D
Juiste stof en dosis ongeacht fabrikant
Slide 24 - Quiz
Leefregels bij epilepsie
Vermijd alcohol en drugs.
Zorg voor voldoende slaap en vermijd slaaptekort.
Beheers stress met ontspanningstechnieken.
Vermijd knipperende lichten en andere visuele triggers.
Neem veiligheidsmaatregelen in huis, vooral in de keuken en badkamer.
Slide 25 - Slide
Het bewustzijn is gedaald bij een:
A
Eenvoudig partiële aanval
B
Complex partiële aanval
Slide 26 - Quiz
Met welk onderzoek kan je de diagnose epilepsie stellen?
A
EMG
B
Bloedonderzoek
C
EEG
D
ECG
Slide 27 - Quiz
Medicijnen (anti-epilectia)
Levetiracetam: Merknaam: Keppra.
Valproïnezuur: Merknamen: Depakine, Orfiril.
Carbamazepine: Merknaam: Tegretol.
Lamotrigine: Merknamen: Lamictal, Dispers.
Fenytoïne: Merknaam: Epanutin
Topiramaat: Merknaam: Topamax.
Oxcarbazepine: Merknaam: Trileptal.
Clobazam: Merknaam: Frisium.
Ethosuximide: Merknaam: Zarontin.
Clonazepam: Merknaam: Rivotril.
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Opdracht epilepsie
Schrijf een casus van een zorgvrager met epilepsie. Denk eraan dat je omschrijft welk soort aanval hij krijgt.
Wissel de casus uit met de andere groep.
Benoem het soort aanval dat je tegenkomt in de casus.
Schrijf de verpleegkundige zorg en de potentiële risico's voor deze zorgvrager.
Welke hulpmiddelen kun je bedenken voor deze zorgvrager.