Par 1.2_3HV_2223

H1: Geld moet rollen

1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H1: Geld moet rollen

Slide 1 - Slide

H 1.2: Is kopen kiezen?


Programma:
  • terugblik par. 1.1
  • Lesdoelen par. 1.2
  • Uitleg en instructie
  • Zelf aan de slag

Slide 2 - Slide

Een ander woord voor keuzes maken noemen we?
A
Schaarste
B
Investeren
C
Bezuinigen
D
Prioriteiten stellen

Slide 3 - Quiz

Primaire behoeften zijn ...
A
eten en drinken
B
Luxe behoeften
C
Secundaire behoeften
D
Noodzakelijke behoeften

Slide 4 - Quiz

Welk(e) van de volgende goederen is / zijn niet schaars?
A
Een schilderij van van Gogh
B
Lucht
C
Drinkwater
D
Zand in de zandbak

Slide 5 - Quiz

Goederen
Diensten

Slide 6 - Drag question

Par. 1.2: Is kopen kiezen?
Lesdoelen:
Aan het einde van dit paragraaf:
  • Kun je de verschillende soorten uitgaven benoemen;
  • Kun je de verschillende soorten inkomsten benoemen;
  • Kun je een begroting opstellen;
  • Kun je werken met de budgetlijn en kun je deze in een grafiek zetten.

Slide 7 - Slide

Uitleg en instructie...

Slide 8 - Slide

Soorten uitgaven
Incidentele uitgaven:
Uitgaven die je af en toe doet.
De aankoop van een nieuwe auto is een incidentele uitgave.
Vaste lasten:
Uitgaven die regelmatig terugkomen en steeds ongeveer even hoog zijn.
Als je een auto koopt moet je de auto verzekeren. Je betaalt de verzekeringspremie eens per half jaar of eens per jaar .
Dagelijkse uitgaven of huishoudelijk uitgaven:
Uitgaven die je heel regelmatig (bijna dagelijks of wekelijks) doet.
Als je een auto koopt, zul je moeten tanken. Het kopen van benzine reken je tot de dagelijkse uitgaven.

Slide 9 - Slide

 Soorten uitgaven
Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven

Slide 10 - Slide

Soorten inkomsten
1. Inkomen uit arbeid.  
loon of salaris
2. Inkomen uit bezit.
Rente op spaargeld, Winst van je bedrijf, dividend op aandelen.
3. Overdrachtsinkomen. (je krijgt het zonder tegenprestatie)
zakgeld, kleedgeld, huurtoeslag, kinderbijslag

Slide 11 - Slide

Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.

Slide 12 - Slide

Begroting

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video


Hoeveel geld heb jij per maand
te besteden?
anoniem antwoord

Slide 15 - Open question


Tip: je kan ook antwoorden met een plaatje!
Waar geef jij het meeste 
geld aan uit?

Slide 16 - Open question


Geef jij weleens teveel geld uit?
nee, nooit
heel soms
best wel vaak

Slide 17 - Poll


Alles wat ik koop 
heb ik echt nodig!
Ja
Nee

Slide 18 - Poll


Spaar je ook?
Nee, ik geef iedere maand (bijna) alles uit.
Ik spaar een deel, de rest geef ik uit.
Ik spaar bijna alles. Ik koop eigenlijk heel weinig.

Slide 19 - Poll


Wat geldt voor jou?
Ik koop alles zo goedkoop mogelijk.
Ik betaal liever iets meer voor betere kwaliteit of een bekend merk.

Slide 20 - Poll

Slide 21 - Video

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Je budget is €20 
  • Wat is de prijs van een drankje of eten? 

  • Ik wil 4 drankjes. hoeveel porties eten kan ik daarna nog kopen? 

Slide 25 - Slide

Zijn er vragen

Slide 26 - Slide

Zelf aan de slag 
  • Maak de opgaven van par 1.1 af (opgave 1 t/m 13). 
  • kijk opgaven par 1.1 na in schrift met andere kleur pen (NB stel vraag aan docent als je niet zeker weet of je antwoord goed of fout is, of als je iets niet begrijpt).
  • lees blz 12 t/m 14 van par 1.2
  • maak de opgaven 14 t/m 21 in je schrift of online 
  • Volgende week controle of opgaven par 1.1 en 1.2 (deel 1) gemaakt zijn.

Slide 27 - Slide

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • Je weet wat er wordt bedoeld met behoeften in de economie en je kunt benoemen welke soorten behoeften er bestaan.
  • Je kunt uitleggen wat schaars betekent in de economie.
  • Je weet wat het verschil is tussen goederen en diensten.
  • Je kunt uitleggen wat alternatief aanwendbaarheid inhoudt. 

Slide 28 - Slide

Sleep de afbeeldingen naar het bijbehorende begrip.
dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven

Slide 29 - Drag question