Ben jij ondernemend?

H3 en 4
Arbeid & Productie
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quiz, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H3 en 4
Arbeid & Productie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Productiefactoren

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Video

This item has no instructions

Productiefactoren en de beloning
Om te produceren heb je productiefactoren nodig.
Iedere productiefactor heeft zijn eigen beloning.
Combineer de productiefactoren met de beloningen.


Arbeid
Kapitaal
Natuur
Ondernemerschap
Loon
Salaris
Pacht
Winst

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Vaste kosten
  • Kosten die niet meteen veranderen als je meer of minder gaat produceren.
  • Bijvoorbeeld de huur van je gebouw, loon van je vaste personeel, je kassa etc.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Variabele kosten
  •  Kosten die wel veranderen als je meer of minder gaat produceren.
  • Bijvoorbeeld de kosten van grondstoffen, bezorgkosten (benzine), salaris invalkrachten etc.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Video

This item has no instructions

Vragen? 
Hoeveel waarde voegt de bakker toe aan het product?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Afschrijving

Bedrijven hebben kapitaalgoederen (kassa's, kledingrekken, etc.). Die spullen gaan een tijd mee, daarna kun je ze vaak nog verkopen, dat is de restwaarde. Kapitaalgoederen worden steeds minder waard, de waardevermindering noem je afschrijving


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Afschrijving
Formule afschrijving per jaar/ maand:
(Aanschafprijs – restwaarde) : aantal gebruiksjaren/ maanden.  

Aanschafprijs = De aankoopprijs van de nieuwe machine
Restwaarde = De prijs die de oude machine nog waard is als je hem verkoopt
Gebruiksjaren = Het aantal jaar dat de machine meegaat

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Toegevoegde waarde
Formule toegevoegde waarde
Verkoopprijs – inkoopprijs = toegevoegde waarde

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Kostprijs 
Kostprijs = Hoeveel het kost om een product of dienst te maken.

Onder te verdelen in twee categorieën: 
  1. Vaste kosten
  2. Variabele kosten

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Hoe bereken je de kostprijs per product?
Formule:
(totale vaste kosten + totale variabele kosten) : afzet*


*Afzet = aantal verkochte producten

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Oefensom kostprijs
Van fictief b.v. dat handelt in mobiele telefoons zijn de volgende gegevens bekend:
  • Personeelskosten €500.000
  • Machinekosten €320.000
  • Bezorgkosten € 23.000
  • Afzet 2500 telefoons.
Bereken de kostprijs per telefoon
  • Antwoord: (€500.000 + €320.000 + €23.000) : 2500 = €337,20

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Consumenten/ verkoopprijs
Formule =
  • kostprijs/ Inkoopprijs                               €                   
  • Winst (bruto winst marge)                     €                   +
  • Verkoopprijs Exc. BTW (100%)              €
  • BTW                                       (21%)                €                  + 
  • Consumentenprijs         (121%)               €   

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Bij deze actie van de Mediamarkt krijg je 21% korting op de consumentenprijs! Stel je voor dat een televisie €599 kost. Hoeveel kost hij dan als je hem bij deze actie koopt?

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Consumenten/ verkoopprijs

Formules:
Verkoopprijs = Kostprijs + Winst
= Wat een ondernemer Krijgt (zonder BTW!)


Consumentenprijs = verkoopprijs + BTW
= Wat de consument moet betalen
Let op, BTW gaat naar de overheid en niet naar de ondernemer!

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Video

This item has no instructions

Uitwerking
  • €599 = consumentenprijs = 121%
  • €599 : 121 x 100 = €495,04

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Bij de vorige vraag heb je uitgerekend wat de televisie nu kost! 
Bereken hoeveel korting je in werkelijkheid krijgt?

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Uitwerking
  • Korting in euro's = €599 - €495,04 = €103,96
  • €103,96 : €599 x 100 = 17,35% korting 
  • Hier kun je uiteraard ook een verhoudingstabel voor gebruiken (zie bord!)

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag 

Blz. 74
vraag  1 t/m 10
klaar?
lezen p3.2 blz. 78-81
timer
15:00

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Check-out
Wat hebben we geleerd?
forms qr invoegen

Slide 28 - Slide

Door middel van een klassengesprek achterhalen wat is blijven hangen van de vooraf opgestelde leerdoelen.
Examentraining

Slide 29 - Slide

This item has no instructions