Verben: Modalverben (unregelmäßig)
wollen = willen
sollen = moeten, zullen (van iemand ander, geen noodzaak)
müssen = moeten (noodzaak)
dürfen = mogen (toestemming hebben)
können = kunnen
mögen = lekker/leuk etc. vinden
möchten = zou graag willen (= Konjunktiv II van mögen)
wissen = weten