This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
verwijswoorden
dat, die, wat
Slide 1 - Slide
dat
die
wat
verwijst naar een het-woord
verwijst naar een de- woord
verwijst naar een zin
na een woord over een hoeveelheid
na een woord met een overtreffende trap
Slide 2 - Slide
De koe loopt in de wei, ..... zij prettig lijkt te vinden.
die, dit of wat
Slide 3 - Slide
Het mes ..... op tafel lag is vies
die, dat of wat
Slide 4 - Slide
De hardloper ..... de marathon liep, was moe.
A
die
B
dat
C
wat
Slide 5 - Quiz
Dat is het gekste ..... ik kan bedenken
A
die
B
dat
C
wat
Slide 6 - Quiz
Niets ..... ik had bedacht, lukte.
A
die
B
dat
C
wat
Slide 7 - Quiz
De man ..... hier gisteren was, is mijn broer.
A
dat
B
die
C
wat
Slide 8 - Quiz
Het molentje ..... draait is klein.
A
dat
B
die
C
wat
Slide 9 - Quiz
Hij heeft veel verstand van de aarde, ..... ik erg interessant vind
A
die
B
dat
C
wat
Slide 10 - Quiz
Dit is plasticsoep.
Kapitein Charles Moore ontdekte de plasticsoep. Hij was midden op de oceaan en zag hier en daar plastic drijven. Dat was op een plek waar nooit iemand kwam.
Slide 11 - Slide
De lamp ..... op mijn hoofd viel, was gelukkig niet kapot