This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Herhalingsles 1.1 Geld
Slide 1 - Slide
Wat hebben jullie al geleerd?
Slide 2 - Mind map
Waar of niet waar? Loon betekent hetzelfde als salaris.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quiz
Raad het begrip! Jouw inkomen bewaren voor later en dus niet uitgeven.
A
Sparen
B
Rente
C
Inkomen
D
Doelgroep
Slide 4 - Quiz
Pietje werkt bij de jumbo en verdient €5,30 per uur. Pietje heeft in de maand mei €63,60 verdient. Hoeveel uren heeft Pietje in de maand mei gewerkt?
Slide 5 - Open question
Geld verdienen
Inkomen = Het geld dat je verdient van je werk. Maar ook zakgeld valt hieronder.
Sparen = jouw inkomen bewaren voor later en dus niet uitgeeft.
Slide 6 - Slide
Hoe heet het wanneer ik geld opzij zet voor een nieuwe auto?
A
Begroting
B
Vaste lasten
C
Rente
D
Spaarmotief
Slide 7 - Quiz
Lucas wilt een Toyota Yaris van €5000,- kopen. Hoeveel moet Lucas sparen per maand om binnen anderhalf jaar de auto te kunnen kopen? Rond je antwoord op een honderdste achter de komma.
Slide 8 - Open question
Sparen
Spaarmotieven = sparen voor een bepaald doel. bijvoorbeeld een huis of auto.
Rente = vergoeding van de bank over jouw spaargeld.
Slide 9 - Slide
Vaste lasten
Dagelijkse uitgaven
Incidentele uitgaven
Telefoon abonnement
Boodschappen
Deuk in auto
Laptop kopen
Wegen belasting
Benzine voor de auto
Slide 10 - Drag question
Geld uitgeven
Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Slide 11 - Slide
Wat betekent het begrip budget?
A
Verplichte bijdragen aan de overheid.
B
Geld dat je te besteden hebt.
C
Overzicht van geplande inkomsten en uitgaven.
D
Als je meer uitgeeft dan je ontvangt.
Slide 12 - Quiz
Raad het begrip! Een overzicht van wat je aan inkomsten en uitgaven hebt.
A
Bestedingspatroon
B
Dagelijkse uitgaven
C
Begroting
D
Loonbelasting
Slide 13 - Quiz
Menthe wilt gaan shoppen in Breda. Menthe gaat een budget maken van wat ze kan betalen. Menthe heeft €230,- op haar bankrekening staan en moet die maand nog €56,35 betalen voor haar telefoon en €49,40 betalen aan auto schade. Hoeveel kan Menthe nog uitgeven aan kleding?
Slide 14 - Open question
Budget
Budget = Geld dat je te besteden. Denk hier aan kleding of eten.
Begroting = Een overzicht van wat je aan inkomsten en uitgaven hebt.