This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
6.3 Zouten
Eigenschappen van zouten
Vormen van ionen
Hoe zouten oplossen in water
Slide 1 - Slide
Herhaling vorige paragrafen
Slide 2 - Slide
Metalen geleiden niet in vloeibare fase
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quiz
Moleculaire stoffen geleiden in vaste fase
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Zouten geleiden in vloeibare fase
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
De metaalbinding op microniveau is een erg zwakke binding
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
Zouten
Slide 7 - Slide
Eigenschappen van zouten
Hoog smelt- en kookpunt: sterke binding
Vaste toestand geleidt een zout niet, In vloeibare toestand wel. Blijkbaar zijn er in vaste toestand geen geladen deeltjes die vrij kunnen bewegen, maar in vloeibare fase wel?
Slide 8 - Slide
Formules van zouten
Bestaan uit een metaalatomen en niet-metaalatomen
NaCl
Na = natrium (metaal)
Cl = chloor (niet-metaal)
Slide 9 - Slide
Vormen van ionen
Voor geleiding zijn geladen deeltjes nodig: de ionen.
Een zout is opgebouwd uit positieve metaalionen en negatieve niet-metaalionen
Hoe worden die ionen gevormd?
Slide 10 - Slide
Vormen van ionen
Atoommodel van Bohr voor natrium en chloor -->
Natrium geeft zijn ene valentie-elektron aan chloor.
Natrium wordt dan zelf Na+
Chloor wordt dan zelf Cl-
Na+ en Cl- trekken elkaar aan en gaan in een rooster zitten
Slide 11 - Slide
Het zoutrooster
Elke Na+ is omringd door Cl- en andersom
In vaste fase is dit rooster intact: geen vrij bewegende deeltjes voor geleiding
In vloeibare fase is dit rooster niet intact: wel vrij bewegende deeltjes voor geleiding
Slide 12 - Slide
Zouten in water
Binding tussen Na+ en Cl- heet een ionbinding
Bij oplossen van een zout in water worden de ionbindingen verbroken
Slide 13 - Slide
Zouten in water
Elk ion wordt omringd door watermoleculen
Weergegeven in een vergelijking: NaCl (s) -> Na+ (aq) + Cl- (aq)
NaCl (aq) bestaat niet: Het lost direct op in water!
Slide 14 - Slide
Wat is de beste omschrijving van een ion?
A
een ion is een atoom met een positieve lading
B
een ion is een atoom met een negatieve lading
C
een ion is een atoom met een lading
Slide 15 - Quiz
Welke bewering(en) is of zijn juist?
A
een ion is altijd van een metaalatoom gemaakt.
B
een metaalion heeft altijd een elektron teveel
C
niet-metaalionen zijn negatief geladen
D
een niet-metaalion heeft een proton afgestaan
Slide 16 - Quiz
Een ionbinding
A
is minder sterk dan een VdW binding
B
komt alleen voor bij zouten
C
bestaat ook als het zout is opgelost in water
Slide 17 - Quiz
Samengevat
Zouten hebben een hoog smelt- en kookpunt
In formules van zouten komen metaal- en nietmetaalatomen voor
Zouten zijn opgebouwd uit ionen
Positieve metaalionen en negatieve niet-metaalionen vormen een ionrooster