Economie hoofdstuk les 1

Economie

leerjaar 2
rekenen Hoofdstuk 1


1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Economie

leerjaar 2
rekenen Hoofdstuk 1


Slide 1 - Slide

De economie les
  • Boek / schrift / rekenmachine
  • huiswerk
  • Regels in de klas 

Slide 2 - Slide

afspraken en regels
Voor begin van de les
  • telefoon in de telefoontas
  • ga rustig naar je plaats
  • je schoolspullen liggen op tafel
  • Je pakt je boek 
  • je wacht rustig op de instructies van de docent
  • je hebt aandacht voor de docent

Slide 3 - Slide

 afspraken en regels
Tijdens de les

  • je doet actief mee
  • je stoort niet in de les
  • het lokaal houd je netjes

Slide 4 - Slide

afspraken en regels
aan het einde van de les

  • je hebt je huiswerk genoteerd
  • je werkplek laat je netjes achter
  • je gaat weg bij de bel
  • Stop je spullen in de tas en vertrek rustig

Slide 5 - Slide

Leerdoelen
1)Aan het einde van de les weet je hoe je getallen  moet afronden
2)Aan het einde van de les weet je hoe je geldbedragen opschrijft
3) aan het einde van de les weet je hoe je gemiddelde moet berekenen
3)Aan het einde van de les ben je zelfstandig aan het werk geweest

Slide 6 - Slide

Afronden 
als je iets moet uitrekenen komt daar niet altijd een heel getal uit. Je moet dan afronden

Slide 7 - Slide

Afronden bij economie
Afronden van geld: altijd 2 decimalen.

Afronden van procenten: 1 decimaal.

Afronden mensen, dagen, etc.: heel getal.

Tenzij er anders gevraagd wordt.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Hoe rond je af?
Als je een getal moet afronden, let dan alleen op het cijfer dat je weglaat. Als dat cijfer lager is dan 5, rond je naar beneden af. Is dat cijfer 5 of hoger, rond je omhoog af. 

6,6 wordt 7

Slide 10 - Slide

voorbeeld 1
93 : 16 = 5,8125
 
Afgerond op twee cijfers achter de komma: 
93 : 16 = 5,81.
In dit geval laat je alle cijfers na de 1 weg, omdat het eerste getal na de 1 kleiner is dan 5.

Slide 11 - Slide

voorbeeld 2
62 : 9 = 6,888888... (een eindeloze reeks achten)
 
Afgerond op twee cijfers achter de komma:
62 : 9 = 6,89
In dit geval laat je alles na de tweede 8 weg. Omdat het eerstvolgende cijfer een 8 is, moet je het getal naar boven afronden.
 

Slide 12 - Slide

Afronden 
Rond de volgende getallen af op een geheel getal
  • 5,8
  • 5,5
Rond de volgende getallen af op 1 decimaal
  • 8,92
  • 8,99
  • 8,139

Slide 13 - Slide

Afronden op twee cijfers achter de komma.
8,2398 wordt
A
8,24
B
8,50
C
8,25
D
8,26

Slide 14 - Quiz

Afronden op 1 decimaal
23,047
A
23
B
23,2
C
23,0
D
23,1

Slide 15 - Quiz

Afronden op één cijfer achter de komma.
5,549 wordt
A
5,4
B
5,6
C
5,5
D
6,0

Slide 16 - Quiz

Afronden op twee cijfers achter de komma.
9,995111 wordt
A
9,99
B
10,00
C
9,50
D
9,95

Slide 17 - Quiz

Hoe schrijf je geldbedragen op?
Bij het opschrijven van geldbedragen hebben we een aantal afspraken gemaakt.
1. Schrijf altijd als eerste een euro teken op
2. Een geldbedrag noteer je altijd met twee cijfers achter de komma.
3. Tussen de helen en decimalen schrijf je een komma.
4. als het bedrag in hele euro's uitkomt hoeft er niets achter te staan.
5. Bij duizendtallen noteer je een punt --> €1.000

Slide 18 - Slide

vijf euro 35

Slide 19 - Open question

twee honderd zesenvijftig en 24 cent

Slide 20 - Open question

€ 1,893

Slide 21 - Open question

Maken opdrachten

Slide 22 - Slide

Het gemiddelde berekenen 

  • Hoe doe je dat?
  • Je telt alle getallen bijelkaar op en deze deel je door het aantal getallen.

  • Berekening = Totaal aantal getallen : aantal getallen 
  • SCHRIJF ALTIJD JE BEREKENING OP



Slide 23 - Slide

gemiddelde berekenen
formule = alles bij elkaar optellen en delen door het aantal!

Slide 24 - Slide

Gemiddelde berekenen 
voorbeeld:
je koopt een cola voor € 1,68 en fles sinas voor € 1,49. Wat is de gemiddelde prijs per fles?
  • Het totaalbedrag is€ 1,68 +  € 1,49 = € 3,17
  • Het aantal flessen is 1 + 1 = 2
De gemiddelde prijs is totaalbedrag : aantal = gemiddelde 
  • € 3,17 : 2 = € 1,59 

Slide 25 - Slide

Je hebt in een maand € 7,50-€ 3,40-€ 8,95- € 4,30
bereken het gemiddelde?

Slide 26 - Open question

Je hebt kleedgeld. In de 1e maand gaf je € 32,50 uit. In de 2e maand € 45,- en in de derde maand € 18,75
hoeveel gaf je in totaal uit?
wat is het gemiddelde van je uitgave?

Slide 27 - Open question

wat hebben we geleerd vandaag?
Afronden
geldbedragen correct opschrijven
Gemiddelde berekenen

Slide 28 - Slide