This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
le 9 octobre 2024
Slide 1 - Slide
Aujourd'hui c'est mercredi le 9 octobre
Slide 2 - Slide
au programme
grammaire I
grammaire III
les devoirs
Slide 3 - Slide
Le but
- Ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
- Ik kan het bijwoord gebruiken.
Slide 4 - Slide
Basis- grammatica
+
Bijwoord
Slide 5 - Slide
Een bijwoord kan NOOIT iets zeggen over...
A
een werkwoord
B
een ander bijwoord
C
een zelfstandig naamwoord
D
een bijvoeglijk naamwoord
Slide 6 - Quiz
BIJWOORD
Zegt iets over:
- een werkwoord
- een bijvoeglijk naamwoord
- een ander bijwoord
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Zegt iets over:
- een znw
Slide 7 - Slide
Op welke extra letters kan een bijvoeglijk naamwoord eindigen?
Slide 8 - Open question
Slide 9 - Slide
Welk bijvoeglijk naamwoord is juist? J'adore les plantes ...?...
A
vert
B
verts
C
verte
D
vertes
Slide 10 - Quiz
Wat betekent de zin uit de vorige vraag eigenlijk...?
A
Ik hou van mooie planten.
B
Ik ben gek op groene planten.
C
Ik ben dol op mooie planten.
D
Ik hou van groene planten.
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Waar staat in de basisregel het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
Welke bijvoeglijke naamwoorden komen VOOR het zn?
Slide 17 - Mind map
Slide 18 - Slide
En dan nu het bijwoord: hoe vorm je het bijwoord in het Frans?
Slide 19 - Open question
Slide 20 - Slide
Als het bvnw NIET op een klinker eindigt, dan moet je het eerst...
A
een -e achter zetten
B
vrouwelijk maken
Slide 21 - Quiz
Vrai ou faux? Exactment
A
vrai
B
faux
Slide 22 - Quiz
Vrai ou faux? Activement
A
vrai
B
faux
Slide 23 - Quiz
Vrai ou faux? Heureuxement
A
vrai
B
faux
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Slide
Rapide -> vite (snel)
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
au travail- les devoirs
Passions
Regarder t/m Parler (page 107-109) +
Grammaire I p 17-19/ Grammaire II p 22-23 (regelmatige ww op -ER, écrire, lire, aller, avoir, être, faire) ww kennen in 4 tijden présent, passé composé, imparfait, futur/ Grammaire III p 27-28