Netwerken

WERKPLAATS NETWERKEN
1 / 13
next
Slide 1: Slide
MentorlesMBOStudiejaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

WERKPLAATS NETWERKEN

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

De 3 B's
Bouwen, Bevestigen en Benutten


Slide 3 - Slide

Bouwen
Als je nieuwe mensen ontmoet kun je kiezen om te bouwen aan een relatie waar je in de toekomst een beroep op kunt doen. 

Slide 4 - Slide

Bevestigen
Om te zorgen dat de mensen om je heen iets voor je kunnen doen moet je van je laten horen, bevestigen dat er een relatie tussen jullie is.

Slide 5 - Slide

Benutten
 En je kunt jouw relaties om hulp vragen (benutten).

Slide 6 - Slide

Bronnen in je netwerk
 Iedereen kan van waarde zijn voor iemand anders. Je moet het willen en kunnen zien. Denk maar eens terug aan een moment dat je voor iemand uit je netwerk iets deed. Dat leek voor jou misschien iets heel kleins, maar degene die je hielp was er vast erg blij mee omdat hij zo weer een stap verder kwam. 
Zo kun je elkaar helpen en dat is netwerken!

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

OPDRACHT 1
Neem nu 3 personen uit je netwerk in gedachten….
Bedenk voor elk wat hij of zij kan betekenen voor iemand anders. 
Dit kan van alles zijn, het hoeft niet over school of een beroep te gaan.
Je klasgenoot
Je klasgenoot Maryam zit bij een tennisvereniging. Je weet dat haar tennisleraar ook werkt als zelfstandig fysiotherapeut. • Maryam kan hem vragen meer over zijn beroep te vertellen. Hij zou ook anderen kunnen helpen die vragen hebben over zijn vak. Hij kan haar ook voorstellen aan een collega-fysiotherapeut.
Je vriend
Je vriend Cem kan heel goed nieuwe contacten leggen. Op een feestje stapt hij zo op een vreemde af en knoopt een gesprek aan. • Cem heeft vaardigheden waardoor hij snel en gemakkelijk contact maakt met mensen die hij nog niet (goed) kent. Dit is handig voor hemzelf, maar Cem kan daarmee ook iemand helpen die dat zelf niet goed durft. Bijvoorbeeld door zelf het eerste contact met de onbekende te leggen en daarna iemand anders aan hem voor te stellen.
De vader van...
De vader van Merel is directeur van een schoenenfabriek. Hij kent ontzettend veel mensen. • Merel kan haar vader ‘benutten’ om in contact te komen met andere mensen.
Een oudere broer....
Eén van je klasgenoten heeft een oudere broer, Tim. Tim werkt als rechter en weet veel van de rechtspraak in Nederland en kent hij veel mensen. • Tim kan andere mensen helpen als zij iets willen weten over het werk van een rechter of het werk van de politie of van een advocaat. Hij kan ook anderen helpen door ze in contact te brengen met de mensen die hij kent.

Slide 9 - Slide

Nu jij:
1. Naam:............................................................................................................................... Wat kan hij/zij betekenen voor anderen (wat weet iemand, wat kan iemand, en wie kent iemand)?.......................................................................................................
2. Naam:..............................................................................................................................
Wat kan hij betekenen voor anderen (wat weet iemand, wat kan iemand, en wie kent iemand)? ........................................................................................................... 
3. Naam: .............................................................................................................................. Wat kan hij betekenen voor anderen (wat weet iemand, wat kan iemand, en wie kent iemand)?.............................................................................................................

Slide 10 - Slide

OPDRACHT 2: JOUW HULP AAN ANDEREN
Netwerken gaat over hulp vragen én hulp geven. Soms kun je met iets heel kleins en weinig moeite iets voor een ander doen en is ie ander daar echt enorm mee geholpen. Sterker nog, bijna altijd begint hulp krijgen met hulp geven. Als jij iemand eerst helpt, krijg jij als je erom vraagt, sneller hulp van die ander. VOOR WAT.. HOORT WAT… 

Slide 11 - Slide

OPDRACHT 2: JOUW HULP AAN ANDEREN
  • Denk eens terug aan de laatste maand. Wie hielp jij en waarmee? Dit kan van alles zijn! Ik hielp deze mensen (geef de naam of namen): .........................................................................................
  • Ik hielp hem met: ........................................................................................................................................... 
  • Welke hulp kun jij zelf aan anderen aanbieden? Wat zeggen anderen over jou? • Waar weet je (veel) van? • Wat kun je goed? • Wie ken je, dus met wie kun je iemand in contact brengen?Hier weet ik iets of veel van: ......................................................................................................................... 
  • Ik kan (goed): .................................................................................................................................................. 
  • Ik ken de volgende personen die misschien voor anderen interessant zijn om ook te leren kennen: ..............................................................................................................................................................

Slide 12 - Slide

OPDRACHT 3
Noteer een vraag, die je in het netwerk van vandaag (deze groep) uitzet: 
  • Ik wil meer weten over ……………. (beroep/opleiding)…………………… 
  • Ken jij of iemand uit jouw netwerk een bedrijf of instelling, waar ik in de functie/beroep van... …………………………… een dag zou kunnen meelopen of waarmee ik een interview zou kunnen organiseren.

Vraag kan bijv. worden geschreven op memobriefje, die hij/zij in de klas laat rondgaan bij klasgenoten, die vanuit hun netwerk proberen mee te denken en contactpersonen/bedrijven noteren.

Slide 13 - Slide