maandag 20 maart 3d

Wat is een mening?
A
iets wat waar is
B
iets wat je vindt
C
iets wat je kunt controleren
D
iets wat niet waar is
1 / 22
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat is een mening?
A
iets wat waar is
B
iets wat je vindt
C
iets wat je kunt controleren
D
iets wat niet waar is

Slide 1 - Quiz

Welkom
3A

Slide 2 - Slide

DOEL
- aan het eind van deze les kunnen jullie overdrijving en ironie herkennen en begrijpen

Slide 3 - Slide

Woorden van de week

Het decennium = periode van 10 jaar
De eeuw = periode van 100 jaar
Over het hoofd zien = niet opmerken
Vervaardigen = maken

Slide 4 - Slide

Programma
woorden van de week +/- 2 min
Terugblik vorige les
 theorie woordenschat H5  +/-15 min incl. overnemen in je schrift (3) en quizvragen 
Klassikaal oefenen +/-5 min
Zelfstandig werken +/- 15 min 
Reflecteren +/- 5 min



zelfstandig werken +/- 10  min
reflectie

Slide 5 - Slide

Terugblik vorige les
Mening
argument 
conclusie

Slide 6 - Slide

meningen
A
herken je aan woorden als 'omdat'.
B
herken je soms aan woorden als 'ik vind'.
C
kun je controleren

Slide 7 - Quiz

In een conclusie:
A
begint de schrijver met een nieuw onderwerp
B
herhaalt hij kort zijn mening en argumenten

Slide 8 - Quiz

Wat is een argument?
A
Een feit waarmee je je mening onderbouwt.
B
Een reden waarmee je je mening onderbouwt.

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Video

In welke zin staat een overdrijving?
A
Peter wordt gek van de jeuk.
B
Peter moet een kleine boodschap.
C
Toen Peter klaar was met het overschrijven van de Bijbel, zei hij: "Ach, een kleine moeite."
D
Peter heeft erge honger.

Slide 11 - Quiz

Een schrijver gebruikt een overdrijving om ....
A
iets extra op te laten vallen.
B
iets minder erg te maken.
C
een grapje te maken.

Slide 12 - Quiz

Overdrijving; neem over in je schrift (1/3)
Een hyperbool is de stijlfiguur van de overdrijving.

Een reden om een hyperbool te gebruiken kan zijn om bijvoorbeeld een emotie of een mening extra nadruk te geven. Maar ook variatie in schrijfstijl en humor kunnen redenen zijn om de hyperbool te gebruiken. Doorgaans wordt een hyperbool niet letterlijk genomen.

Slide 13 - Slide

Neem over in je schrift (2/3)
Voorbeelden van uitdrukkingen die hyperbolen zijn:
  1. De regen viel met bakken uit de lucht.
  2. Ik heb een eeuw staan wachten.
  3. Ik ben in een seconde terug.
  4. Ik heb me doodgelachen.
  5. Ik sterf van de honger.

Slide 14 - Slide

Ironie; neem over in je schrift (3/3)
Ironie wordt vaak gebruikt om te laten merken dat je het ergens niet mee eens bent. Bij ironie zegt iemand vaak het tegengestelde van wat hij bedoelt.
Voorbeeld:
Je kletst me de oren van het hoofd’, zei mevrouw Dijkhuizen tegen het verlegen meisje.

Slide 15 - Slide

Instructie; klassikaal
Wat: startopdracht 1 blz 120
Hoe: klassikaal; schrijf wel mee in je schrift
Tijd: +/- 3 min
Hulp: n.v.t. (niet van toepassing)
Klaar:

Slide 16 - Slide

Instructie; zelfstandig werken
Wat: maken opdracht 1 & 2 blz 121
Hoe: alleen met je mond dicht ------------->
Tijd: +/- 15 min
Hulp: aantekeningen en boek (blz 120)
Klaar: lezen H5 blz 112 opdracht 4 
Opbrengst: bespreken opdrachten

timer
1:00

Slide 17 - Slide

overdrijven
A
iets mooier maken dan het is
B
kunnen drijven
C
ergens overheen varen

Slide 18 - Quiz

Wat is een GEEN voorbeeld van een overdrijving
A
De dag duurde zo lang dat ik in slaap viel
B
Het was een eindeloos durende dag
C
Het was een doodsaaie dag
D
Het was een leuke dag

Slide 19 - Quiz

'Overdrijving' is figuurlijk taalgebruik
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

doel behaald?
- aan het eind van deze les kunnen jullie overdrijving en ironie herkennen en begrijpen

Slide 21 - Slide

Reflectie
Wat ging er deze les goed?
Wat ging er deze les minder goed? 

Slide 22 - Slide