vragen over voortplanting per paragraaf

4.1 de puberteit
1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

4.1 de puberteit

Slide 1 - Slide

Je verandert in de pubertijd.
Hoe komt dat?
A
Doordat de hypofyse hormonen gaat maken
B
Dat komt door je primaire geslachtskenmerken
C
Door de groeiende zaadcellen en eicellen
D
Door de vrienden die je maakt. bv in de klas.

Slide 2 - Quiz

Bij welk antwoord staan alleen primaire geslachtskenmerken?
A
penis, vagina, borsten
B
borsten, borsthaar, vagina
C
penis, balzak, schaamlip
D
vagina, schaamlip, lage stem

Slide 3 - Quiz

Hoe noem je het geslacht van een kind met mannelijke en vrouwelijke primaire geslachtskenmerken?
A
transgender
B
genderdysforie
C
intersekse
D
transsekse

Slide 4 - Quiz

4.2 een vrouw

Slide 5 - Slide

eicellen zijn groter dan zaadcellen omdat:
A
Ze moeten kunnen zwemmen
B
Ze reservevoedsel bevatten
C
Er een baby in moet kunnen groeien.
D
Een eicel rond is en een zaadcel niet.

Slide 6 - Quiz


Onrijpe eicellen zitten in de eileider.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

Een menstruatie cyclus duurt ...1.....dagen
en op ..2... dag is de ovulatie.
A
1 = 28 2= 14e
B
1 = 21 2 = 10
C
1 = 28 2 = 12
D
1 = 24 2 = 14e

Slide 8 - Quiz

Wanneer is het baarmoederslijmvlies het dikst?
A
Tijdens menstruatie
B
Tijdens ovulatie
C
Vlak na menstruatie

Slide 9 - Quiz

4.3 een man

Slide 10 - Slide

Welke organen maken samen sperma?
A
ballen, zaadleider, blaas
B
ballen, urineleider, prostaat
C
ballen, prostaat, blaas
D
ballen, prostaat, zaadblaasjes

Slide 11 - Quiz

Waar worden zaadcellen bewaard?
A
in de teelbal
B
in de bijbal
C
in de zaadleider
D
in de prostaat

Slide 12 - Quiz

Waar is het staartje van zaadcellen voor?
A
Daarmee kunnen ze door de zaadleider zwemmen
B
Daarmee kunnen ze uit de bijbal wegzwemmen
C
Daarmee kunnen ze de baarmoeder in zwemmen
D
Daarmee kunnen ze de eicel bevruchten

Slide 13 - Quiz

4.4 seks enzo

Slide 14 - Slide

Wat betekent genderidentiteit?
A
Het geslacht komt niet overeen met het gevoel
B
of iemand zich een man, vrouw, of iets ertussenin voelt
C
Je voelt geen seksuele aantrekkingskracht
D
Je valt op mensen van alle genders

Slide 15 - Quiz

Iemand heeft een vagina, maar voelt zich een man. Hoe heet dat en zeg je 'hij' of 'zij'?
A
transgender, hij
B
intersekse, hij
C
transgender, zij
D
intersekse, zij

Slide 16 - Quiz

4.5 veilig vrijen

Slide 17 - Slide

Hoe heten middelen die zwangerschap tegengaan?
A
menstruatiecup
B
voorbehoedsmiddelen
C
condoom
D
pil

Slide 18 - Quiz

Voorbehoedsmiddelen voorkomen altijd een zwangerschap
A
Ja, want daar zijn ze tenslotte voor
B
Nee, want als ze verkeerd gebruikt worden werken ze niet

Slide 19 - Quiz

Periodieke onthouding beschermt tegen zwangerschap:

A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Welke voorbehoedsmiddelen zijn onbetrouwbaar
A
condoom
B
periodieke onthouding
C
pil
D
coïtus interruptus

Slide 21 - Quiz

Drie voorbehoedsmiddelen zijn de pil, het condoom en periodieke onthouding. Bij welke van deze voorbehoedsmiddelen berust de werking op het voorkomen van ovulatie?
A
Bij de pil
B
Bij het condoom
C
Bij periodieke onthouding
D
Bij alledrie

Slide 22 - Quiz

4.6 zwangerschap

Slide 23 - Slide

Hoelang duurt een zwangerschap?
A
9 weken
B
40 weken
C
38 weken
D
20 weken

Slide 24 - Quiz

Wordt een vrouw tijdens de zwangerschap ongesteld?
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

Van wie is het bloed dat door de navelstreng stroomt?
A
Van de moeder
B
van de baby
C
van allebei

Slide 26 - Quiz

hoe voorkomt een Mirena spiraalje een zwangerschap?
A
de eileiders worden afgesloten voor zaadcellen
B
de follikelrijping wordt geremd door FSH en LH
C
de baarmoeder is niet toegankelijk voor zaadcellen
D
de eisprong wordt geremd door progesteron

Slide 27 - Quiz


De morning-afterpil is een geschikt voorbehoedsmiddel
A
ja
B
nee
C
ja, maar neem die pillen wel elke dag in
D
ja, maar neem de pil wel binnen 48 uur in

Slide 28 - Quiz

Voorbehoedsmiddelen voorkomen altijd een zwangerschap
A
Ja, want daar zijn ze tenslotte voor
B
Nee, want als ze verkeerd gebruikt worden werken ze niet

Slide 29 - Quiz

SOA: Welke SOA komen het meest voor in Nederland? Maak de top 3.

Slide 30 - Open question

Wat moet je doen als je denkt dat je een soa hebt?

Slide 31 - Open question