woordsoorten

Vandaag: toets spelling bespreken 
een paar vragen vooraf : 
  1. pak een pen 
  2. schrijf een zin op over wat je gisteren hebt beleefd, (sportgebied), 
  3. Ik heb gister .....
  4. lees voor : wat heb je gedaan?  = direct 
  5. hoe kan ik dat opschrijven ? 
  6. vertel je zin aan je buurman .  
  7. wat heeft je buurman/buurvrouw  beleefd ? = indirect 
  8. hoe schrijf je dat op ? 




1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Vandaag: toets spelling bespreken 
een paar vragen vooraf : 
  1. pak een pen 
  2. schrijf een zin op over wat je gisteren hebt beleefd, (sportgebied), 
  3. Ik heb gister .....
  4. lees voor : wat heb je gedaan?  = direct 
  5. hoe kan ik dat opschrijven ? 
  6. vertel je zin aan je buurman .  
  7. wat heeft je buurman/buurvrouw  beleefd ? = indirect 
  8. hoe schrijf je dat op ? 




Slide 1 - Slide

Wat is een voltooid deelwoord?
A
werkwoord
B
de , het , een
C
persoonsvorm
D
zelfstandig naamwoord

Slide 2 - Quiz

Hij heeft niets gezegd.
het woord gezegd is ..
A
Heel werkwoord
B
Persoonsvorm
C
Voltooid deelwoord
D
onvoltooid deelwoord

Slide 3 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)
A
beschermd
B
beschermt
C
beschermdt

Slide 4 - Quiz

hoe schrijf je het onvoltooide deelwoord van : juichen
A
juichent
B
juichend
C
juichte
D
Juichde

Slide 5 - Quiz

Week 12   
Grammatica : Woordsoorten, 

hoofdstuk 1 
pag. 28 t/m 30 

opdracht 1 t/m 5 
  1. werkwoorden
  2. zelfstandig naamwoorden
  3. bijvoeglijke naamwoorden
  4. lidwoorden
  5. voorzetsels

Slide 6 - Slide

Lidwoorden
  • De + het: bepaald lidwoord


  • Een: onbepaald lidwoord

Slide 7 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren, dingen, namen, planten, begrippen.
  • er past de/het/een voor : het boek
  • je kunt er meervoud van maken: vb. twee /meer boeken
  • je kunt er een verkleinwoord van maken: vb: boekje 

Slide 8 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Het geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.


Slide 9 - Slide

Voorzetsels

  • korte woordjes 
  •  geven vaak plaats, tijd of een reden/oorzaak aan.

  • plaats: in de schuur; op het dak; bij het feest
  • tijd: tijdens de pauze; na de les
  • reden/oorzaak: door de mist;



Slide 10 - Slide

voorbeeldzin 

De schrijfster heeft het spannende verhaal geschreven over  een opstandige, rebelse  jongen met een verlegen vriend in een kleine stad in Nederland .


Opdracht : benoem alle  22 woorden in deze zin , 

in de  5 woordsoorten, en zet ze in kolommen 

Slide 11 - Slide

De schrijfster heeft het spannende verhaal geschreven over een opstandige, rebelse jongen met een verlegen vriend in een kleine stad in Nederland .

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link

het werkwoord (ww)

vormen van een werkwoord

  • Persoonsvorm tegenwoordige (pvtt) en verleden tijd (pvvt)
  • Heel werkwoord of infinitief (inf)
  • Voltooid deelwoord (vd)
  • Onvoltooid deelwoord (od)

Slide 16 - Slide

vraag !
 bedenk 8 vormen van het  werkwoord : slapen 
en schrijf ze op. 

je mag overleggen 

Slide 17 - Slide

  1. slapen (hele werkwoord)
  2. slaap 
  3. slaapt
  4. slapen
  5. sliep
  6. sliepen
  7. geslapen
  8. slapend

Slide 18 - Slide

week 13 : Werkwoord , blz. 70
Woordsoorten : het werkwoord 

  • Waaraan herken je werkwoorden in een zin? 
  • Welke vormen kan een werkwoord hebben?

Voorbeeldzin : Hoeveel werkwoorden ?
Hard fietsend heeft Carmen Esther met moeite ingehaald.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

werkwoord in soorten
  1. zelfstandig werkwoord
  2. hulpwerkwoord
  3. koppelwerkwoord 

Slide 21 - Slide

zelfstandig werkwoord
Het  werkwoord in de  zin dat de  echte handeling/actie  aangeeft,  noem je  zelfstandig werkwoord. 
 Het zelfstandig werkwoord is dus het belangrijkste werkwoord. Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin. (Vaak is het 't laatste werkwoord van de zin). voorbeeld 
ik loop naar de stad.
Ik ben naar de stad gelopen.
Wij gaan naar school.
Ik heb de was opgehangen.

Slide 22 - Slide

Hulpwerkwoord
Bij meer werkwoorden in de zin : zoek eerst naar het zelfstandig werkwoord
Alle andere werkwoorden in de zin zijn de hulpwerkwoorden. Het zijn 'de hulpjes'. 
De hulpwerkwoorden geven geen echte handeling aan in de zin, 
Er kunnen meer hulpwerkwoorden in een zin staan, maar er kan ook geen hulpwerkwoord in een zin staan.

Voorbeelden:
Ik loop naar de stad. (geen hulpwerkwoord in deze zin)
Ik ben naar de stad gelopen.
Ik heb gisteren een pizza gegeten.
Ik heb altijd al willen vliegen.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

app.gosoapbox.com 
Event Access Code:
698-974-739



Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

A.een bijvoeglijk naamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord
B. een bijvoeglijk naamwoord staat altijd dichtbij het zelfstandig naamwoord
A
A en B zijn waar
B
A en B zijn niet waar
C
alleen A is waar
D
alleen B is waar

Slide 29 - Quiz

gaaf, gave , gaver, gaafst, gaafste, schaaf, scheef, schaats, zijn allemaal bvnwd
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quiz

Week 14,    blz.  112
Les 1              Bijvoeglijk naamwoord
Les 2  en 3   Een deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Lesdoel/weekdoel:
-Ik kan bijvoeglijke naamwoorden herkennen.
-Ik kan stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden herkennen.
-Ik kan bijvoeglijke naamwoorden van werkwoorden herkennen.


Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

reclame 
 écht lekker en écht smeerbaar’  
‘Heinz ketchup is dikker. En dikker is nu eenmaal lekkerder’
 
‘Zacht en puur omdat er echt lekker fruit in zit’ – 

Slide 33 - Slide

Schrijf op : alle  bvn's 
Hoeveel ? 
1: De gelopen afstand is 4 kilometer.
2: Mike had een mooi cijfer gehaald voor een moeilijke en belangrijke test.
3: De gerende afstand is 5 kilometer.
4: De geposte brieven worden snel bezorgd door een hardwerkende postbode.
5: De juiste opdracht staat op het bord in het grote lokaal.

Slide 34 - Slide

Schrijf op : alle  bvn's 
Hoeveel ? 
1: De gelopen afstand is 4 kilometer.
2: Mike had een mooi cijfer gehaald voor een moeilijke en belangrijke test.
3: De gerende afstand is 5 kilometer.
4: De geposte brieven worden snel bezorgd door een hardwerkende postbode.
5: De juiste opdracht staat op het bord in het grote lokaal.

Slide 35 - Slide

opdrachten
maken : opdracht 1 en 2 

of: online taken  
woordsoorten extra
woordsoorten test 


Slide 36 - Slide

Vandaag: Bespreking verhalen ,begrippen , Kahoot
titel            Domino Day en Rebel
karakter hoofdpersonen , Raza , Desi, Gijs, & Hugo en Rick 
types, uiterlijk
bijpersonen 
overeenkomst in de verhalen: motieven 
tijd, spanning    cliffhanger, open plek, verwachting wekken, informatie achterhouden, op het verkeerde been zetten  


Slide 37 - Slide

Slide 38 - Link

Slide 39 - Slide