Quiz spelling en grammatica paragraaf 1-4

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

De infinitief is...
A
de ik-vorm
B
het hele ww
C
de pv tegenwoordige tijd
D
de pv verleden tijd

Slide 2 - Quiz

Wat is een infinitief?
A
Het hele werkwoord
B
De hij-vorm van het werkwoord
C
Als je de zin vragend maakt komt deze vooraan
D
Wie/wat + werkwoorden

Slide 3 - Quiz

Wat is infinitief?
A
schilder
B
schilderen
C
geschilderd
D
schilderend

Slide 4 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het, een
B
rood, groen, geel
C
fiets, koe, paard

Slide 5 - Quiz

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart

Slide 6 - Quiz

Wat zijn bepaalde lidwoorden
A
de
B
een
C
het
D
de en het

Slide 7 - Quiz

In het meervoud gebruik je geen onbepaald lidwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Welke hoort er niet bij?
Bij een zelfstandig naamwoord
A
kan je die of dat ervoor zetten
B
kan je er vaak enkelvoud of meervoud van maken
C
kan je de trappen van vergelijking maken
D
kan je er vaak een verkleinwoord van maken

Slide 9 - Quiz

Wanneer gebruik je de onverbogen vorm van een bijvoeglijk naamwoord (bn)?
A
na 'een' bij een de-woord
B
na 'een' bij een het-woord
C
Als het bn voor het zn staat
D
Als het bn achter het zn staat

Slide 10 - Quiz

Er was een ontspannen sfeer.
'Ontspannen' is hier een
A
bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord

Slide 11 - Quiz

Waar of niet waar?
Dwarst is de vergrotende trap van dwars
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Waar of niet waar?
Dwarst is de overtreffende trap van dwars
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Wat is de regel bij de trappen van vergelijking en een woord dat eindigt met -r
A
alleen +t in overtreffende trap
B
+der in de vergrotende trap
C
geen andere regels
D
meer en meest ervoor

Slide 14 - Quiz

Er zijn geen onregelmatige trappen van vergelijking
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

In de stad hing een dikke mist.
Wat is een werkwoord?
A
stad
B
hing
C
dikke
D
mist

Slide 16 - Quiz

Ik dacht dat ik verse appeltaart rook.
Welk(e) werkwoord(en)?
A
dacht
B
rook
C
appeltaart
D
dacht + rook

Slide 17 - Quiz

Mijn dromen kan ik me helaas niet altijd herinneren.
'Dromen' is een:
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 18 - Quiz

Sommige leerlingen zitten te vaak te dromen
'Dromen' is een:
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 19 - Quiz