Week 11

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Meneer Gómez
Hoy es ___________
Mañana es _____________
1 / 39
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Meneer Gómez
Hoy es ___________
Mañana es _____________

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy? 
(Wat gaan wij vandaag doen?)
1. Review
2. Capítulo 2: Que aproveche
Página 16










.


Slide 2 - Slide

SO: het werkwoord gustar!
VOLGENDE MAANDAG 
Vocabulario 2.4
PLENDA: Opdrachten 1,2,3,4,8a
- Kleine toets vocabulario
- Leren bezittelijk voornaamwoorden in het Spaans

Slide 3 - Slide

Voltooid tegenwoordige tijd (Present Perfecto)

Als je iets hebt gedaan

haber
hablar
comer
vivir
escribir
Yo
he
hablado
comido
vivido
escrito
has
hablado
comido
vivido
escrito
Él/ Ella/ usted
ha
hablado
comido
vivido
escrito
Nosotros 
hemos
hablado
comido
vivido
escrito
Vosotros
habéis
hablado
comido
vivido
escrito
Ellos
han
hablado
comido
vivido
escrito
ik heb...
jij hebt...
Hij/zij/u heeft
wij hebben
jullie hebben
zij hebben

Slide 4 - Slide

Gustar - Mooi, leuk, lekker vinden

Slide 5 - Slide

A mí
me gusta
la pizza (enkelvoud)
A Nicole
le gusta
el helado (enkelvoud)
A nosotros
nos gustan
las hamburguesas
(meervoud)
A vosotros
os gusta
dormir (werkwoord)

Slide 6 - Slide

Capítulo 2: ¡Qué aproveche!

Slide 7 - Slide


Zelfstandig werken

Ejercicios 1, 2.
timer
10:00

Slide 8 - Slide

Los posesivos

Wat zijn bezittelijk voornaamwoorden? 

bezittelijk voornaamwoorden

Slide 9 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
enkelvoud
meervoud
mi libro
mis libros
tu  ...
tus   ...
su...
sus...
nuestro amigo
nuestra amiga
nuestros amigos
nuestras amigas

vuestro...
vuestra...
vuestros...
vuestras...
su...
sus...
Bezittelijk voornaamwoorden in het Spaans

Slide 10 - Slide

Vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in:

Es (mijn) casa.

Slide 11 - Open question

Vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in:

Son (hun) zapatos.

Slide 12 - Open question

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord naar het Spaans: (jouw) _____ libro es rojo.

Slide 13 - Open question

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord naar het Spaans: (onze) _____ coche es gris.

Slide 14 - Open question

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD
Mi/mis padres están en casa

Slide 15 - Open question

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord naar het Spaans: (haar) _____ amigas estudian español.

Slide 16 - Open question

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord naar het Spaans:
(Zijn) _____ coche es gris.

Slide 17 - Open question

bezittelijk voornaamwoord.
Kies het juiste woord:
(Jullie) ___ hermana vive en Granada.

Slide 18 - Open question

bezittelijk voornaamwoord.
Kies het juiste woord:
(Uw) ___ tíos hacen deporte.

Slide 19 - Open question

Vertaal het bezittelijke voornaamwoord naar het Spaans: (mijn) _____ libros son rojos.

Slide 20 - Open question

¡Hasta la próxima clase!

Slide 21 - Slide

Los objetivos  het doel
Después de esta clase ....Na deze les.....
--Kan ik werkwoorden in de voltooid tegenwoordige tijd vervoegen.
Kan ik de werkwoorden ¨saber, poner, dar en salir¨ vervoegen in het TEGENWOORDIGE TIJD.

Slide 22 - Slide

Huiswerk nakijken
Presente perfecto

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Voltooid Tegenwoordije Tijd
(Nederlands)

ETEN
Ik heb gegeten

ZIJN (ZICH BEVINDEN)
Ik ben in New York geweest

Voltooid Tegenwoordije Tijd
(Nederlands)

COMER
Yo he comido

ESTAR
Yo he estado en Nueva York

Slide 25 - Slide

 Presente perfecto
Persona
Verbo auxiliar
Hulp werkwoord
Participio
Voltooid deelwoord
Participio
Voltooid deelwoord
Participio
Voltooid deelwoord

Haber(hebben)


Hablar(praten)

Comer(eten)

Vivir(leven/wonen)
Yo
he
hablado
comido
vivido
has
hablado
comido
vivido
Él - ella - usted
ha
hablado
comido
vivido
Nosotros -Nosotras
hemos
hablado
comido
vivido
Vosotros - Vosotras
habéis
hablado
comido
vivido
Ellos - ellas - ustedes 
han
hablado
comido
vivido

Slide 26 - Slide

Hoe maak je een zin in het Spaan in het Voltooid tegenwoordige tijd?

1. Kijk naar het werkwoord: Is het met AR, ER of IR?
2. Vervoeg het werkwoord
3. Gebruik een van de tijdsaanduidingen¨


VOORBEELD:




estar - zich bevinden

Ella ha estado en España.
Zij is in España geweest.

Slide 27 - Slide

Hoe maak je een zin in het Spaan in het Voltooid tegenwoordige tijd?

1. Kijk naar het werkwoord: Is het met AR, ER of IR?
2. Vervoeg het werkwoord
3. Gebruik een van de tijdsaanduidingen¨


VOORBEELD:




comer - eten

Yo he comido pizza
Ik heb pizza gegeten

Slide 28 - Slide

Hoe maak je een zin in het Spaan in het Voltooid tegenwoordige tijd?

1. Kijk naar het werkwoord: Is het met AR, ER of IR?
2. Vervoeg het werkwoord
3. Gebruik een van de tijdsaanduidingen¨


VOORBEELD:



ir - gaan

Nosotros hemos ido al supermercado
We zijn naar de winkel gegaan.

Slide 29 - Slide

Hoe maak je een zin in het Spaan in het Voltooid tegenwoordige tijd?

1. Kijk naar het werkwoord: Is het met AR, ER of IR?
2. Vervoeg het werkwoord
3. Gebruik een van de tijdsaanduidingen¨

LET OP: NIET VERGETEN
HE, HAS, HA, HEMOS, HABÉIS, HAN

NEDERLANDS:
Ik kaas gegeten

Ik heb kaas gegeten

OOK IN HET SPAANS!!!
Yo comido queso 

Yo he comido queso

 

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Tijdsaanduidingen Voltooid Tegenwoordige tijd in het Spaans
.
.
.
.
Bijvoorbeeld (ETEN- COMER):
Ik heb vandaag pizza gegeten
Hoy yo he comido pizza / Hoy he comido pizza.

Slide 32 - Slide

Tijdsaanduidingen Voltooid Tegenwoordige tijd in het Spaans
.
.
.
.
Bijvoorbeeld 2 (LEREN: APRENDER):
Ik heb nooit Japans geleerd
Nunca yo he aprendido japonés / Nunca he aprendido japonés.

Slide 33 - Slide

Tijdsaanduidingen Voltooid Tegenwoordige tijd in het Spaans
.
.
.

ONREGELMATIGE WERKWOORDEN.
Bijvoorbeeld 3 (VER: zien):
Ik heb nooit de film "COCO" gezien
Nunca yo he visto la película "COCO" / Nunca he visto la película "COCO".

Slide 34 - Slide

Voltooid Tegenwoordige tijd

ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
DEZE WERKWOORDEN MOET JE ONTHOUDEN!
Voorbeeld:
Abrir (openen)
Yo he abrido la puerta.

Yo he abierto la puerta.
Ik heb de deur geopend. 

Slide 35 - Slide

Frases clave - BRON E (Opdracht 16 wb)

Slide 36 - Slide

Maak een zin met het regelmatige werkwoord ¨estar¨ - zich bevinden

Slide 37 - Open question

Maak een zin met het regelmatige werkwoord ¨ir¨ - gaan

Slide 38 - Open question

Maak een zin met het onregelmatige werkwoord ¨ver¨ - zien

Slide 39 - Open question