paragraaf 1.2 voor 4H6

hoofdstuk 1 
democratisering van Nederland
paragraaf 2 (blz. 12-15)
1 / 36
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

hoofdstuk 1 
democratisering van Nederland
paragraaf 2 (blz. 12-15)

Slide 1 - Slide

Even herhalen.
Hoe reageerde Koning Willem II op de opstanden in Europa in 1848?
A
Niet, hij dacht dat het wel over zou gaan.
B
Hij liet de grondwet herzien.
C
Hij zorgde voor lagere voedselprijzen.
D
Hij ging met de regering in gesprek.

Slide 2 - Quiz

Waarom had koning Willem II moeite met de grondwetswijziging in 1848?
A
Zijn politieke macht bleef gelijk
B
Zijn politieke macht werd groter
C
Zijn politieke macht werd kleiner
D
Zijn vrouw kreeg als koningin ook macht

Slide 3 - Quiz

Koning Willem II veranderde zijn politieke standpunten in 1848:
A
van zeer conservatief naar liberaal
B
van zeer liberaal naar conservatief
C
van zeer sociaal naar liberaal
D
van zeer liberaal naar socialist

Slide 4 - Quiz

Op welk plaatje staat Koning Willem II (r.1840-1849)?
A
B
C
D

Slide 5 - Quiz

Koning Willem II was zijn hele leven onschendbaar.
Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Wat is censuskiesrecht?
A
Dat je alleen mag kiezen als je belasting betaalt
B
Dat alleen de mensen mogen stemmen die die koning uitkiest
C
Dat alleen arbeiders stemrecht hebben
D
Dat alleen katholieken stemrecht hebben

Slide 7 - Quiz

Waar of niet waar? Nederland had in 1848 een districtenstelsel.
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 8 - Quiz

Door welke grondwet kende Nederland verkiezingen via het districtenstelsel?
A
1798 - Bataafse Republiek
B
1815 - Eerste grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden
C
1848 - Grondwet van Thorbecke
D
Na de verandering in het Algemeen kiesrecht in 1917

Slide 9 - Quiz

Wat is het Parlement?
A
De Eerste- en Tweede kamer samen
B
Het kabinet
C
De overheid
D
Alle ambtenaren in Nederland

Slide 10 - Quiz

De Luxemburgse kwestie (1866-1867) ging over:
A
onschendbaarheid van de koning
B
het recht van initiatief
C
het recht van amendement
D
ministeriële verantwoording

Slide 11 - Quiz

Hoofdrolspeler in de Luxemburgse kwestie was...
A
Willem I
B
Willem II
C
Willem III
D
Willem IV

Slide 12 - Quiz

Waardoor kon het parlement niks doen tegen Willem III in de Luxemburgse kwestie?
A
Ministeriële Verantwoordelijkheid
B
Constitutionele Monarchie
C
Parlementaire Democratie
D
Koninklijke Onschendbaarheid

Slide 13 - Quiz

Na de Luxemburgse kwestie werd duidelijk dat
A
koning Willem III moeite had te leven met '1848'
B
de regering niet meer deed wat de koning wilde
C
het parlement haar zin doordreef
D
koning Willem I minder macht had

Slide 14 - Quiz

Lees bladzijde 14, kiesrecht wordt uitgebreid
timer
5:00

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Verkiezingen gaan in Nederland na 1917 via:
A
Algemene vertegenwoordiging
B
Districtenstelsel

Slide 17 - Quiz

Met een districtenstelsel zouden er in de Tweede Kamer veel minder partijen zijn.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Bij het districtenstelsel kwam de winnaar van elk district in de Tweede Kamer.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quiz

Op de afbeelding zie je Amerika. Is daar sprake van een districtenstelsel of evenredige vertegenwoordiging?
A
Districtenstelsel
B
Evenredige vertegenwoordiging

Slide 20 - Quiz

Allemaal naar het stemlokaal
Je hebt een stapel stembiljetten voor je. Ook zit er een 'rol' aan de stapel vast. Lees die door en vraag (door je vinger op steken!) om meer uitleg.
Per jaartal bepaal je of jij in jouw rol mag stemmen. 
Als je moet stemmen (stemplicht), kom je dat biljet brengen.
Mag je niet stemmen, dan leg je het stembiljet apart.

Slide 21 - Slide

1848
 In 1848 wordt het censuskiesrecht
ingevoerd. alleen mannen, ouder dan 23 jaar, die
vermogend zijn, mogen stemmen. Dat vermogen wordt
gemeten via de belasting die je betaalt. hoeveel belasting je
precies moet betalen om stemrecht te hebben, verschilt per
gemeente.
Mag jij in 1848 stemmen?

Slide 22 - Slide

1887
Kiesrecht wordt verleend op grond van 'kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand'. In de praktijk betekende dit dat het bedrag dat je aan belasting moest betalen om te mogen stemmen, omlaag ging. 
Mag jij in 1887 stemmen?

Slide 23 - Slide

1896 'caoutchouc- artikel'
Vanaf 1896 moet je, om te mogen stemmen, een man zijn van 25 jaar of ouder en beschikken over
‘tekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand’. 
Je bent geschikt als je bijvoorbeeld een examen of diploma
hebt behaald, een eigen (huur)woning hebt, of een behoorlijk loon of spaargeld. Ook telt nog steeds mee of je belasting
betaalt.
Mag jij in 1896 stemmen?

Slide 24 - Slide

1917-grondwet wordt gewijzigd
In december 1917 krijgen alle Nederlandse mannen van 25 jaar of ouder stemrecht. Het recht verandert meteen in een plicht: als je kiesrecht hebt, móet je bij verkiezingen op komen dagen en het liefst ook stemmen. 
Dit heet ‘opkomstplicht’. 
Vrouwen krijgen nog geen actief stemrecht. In 1917 wordt wel het passief kiesrecht voor vrouwen ingevoerd: ze kunnen vanaf dat moment worden gekozen.
Mag jij in 1917 stemmen?

Slide 25 - Slide

1919
Vanaf 1919 mogen ook alle vrouwen van
25 jaar of ouder stemmen. Het duurt overigens nog even
voordat vrouwen dat stemrecht ook in een landelijke verkiezing kunnen gebruiken: de eerstvolgende landelijke verkiezingen zijn pas in 1922.

Mag jij in 1919 stemmen?

Slide 26 - Slide

1970
Afschaffing van de opkomstplicht. 

Burgers hoeven niet meer verlicht te stemmen. De minimumleeftijd om te mogen stemmen is op dat moment 
21 jaar. 

Ga jij stemmen in 1970?

Slide 27 - Slide

1972
Verlaging van de stemgerechtigde leeftijd naar 18 jaar.

Ga jij stemmen in 1972? 

Slide 28 - Slide

2024
Wie zou er nu naar de stembus zijn gegaan?

Slide 29 - Slide

Lees bladzijde 15, opkomen voor je rechten
timer
5:00

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Wat is verzuiling?
A
Opdeling van de samenleving door de overheid
B
Opdeling van de samenleving in verschillende geloven
C
Opdeling van de samenleving in verschillende groepen
D
De behoefte om zuilen te bouwen in Nederland

Slide 32 - Quiz

Wat is de schoolstrijd?
A
wedstrijd snelschrijven tussen scholen.
B
financiële gelijkstelling openbaar en bijzonder onderwijs.
C
gelijkstelling bijzonder en speciaal onderwijs.
D
Het recht om bijzonder onderwijs te mogen geven.

Slide 33 - Quiz

Wat was de uitkomst van de schoolstrijd?
A
Alleen katholieke scholen worden betaald door de overheid
B
Openbare en protestantse scholen worden betaald door de overheid
C
Openbare en bijzondere scholen worden betaald door de overheid
D
Openbare en scholen voor speciaal onderwijs worden betaald door de overheid

Slide 34 - Quiz

Wie 'streden' in de schoolstrijd?
A
Liberalen en confessionelen
B
Confessionelen en socialisten
C
liberalen en socialisten

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Video