H2 HV2 dictée apprendre 4 en 9 17 november 2022

Chapitre 2
Sport et passions!
1 / 38
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Chapitre 2
Sport et passions!

Slide 1 - Slide

Prends ton stylo!
Dictée Apprendre 4 et 9

Slide 2 - Slide

Doel van de "dictées"
1. Regelmatig leren vergroot kennis van de woordenschat.
2. De kennis komt in het lange termijn geheugen.
3. De schrijfwijze wordt juist geoefend.
4. De uitspraak wordt geoefend.
5. Bewustwording van het verband tussen grammatica en zinsstructuren.
6. Feedback vergroot inzicht door fouten te bekijken.

Slide 3 - Slide

Dictée
* 5 Franse zinnen en woordjes: vertaal
* 5 Nederlandse zinnen en woordjes: vertaal

Slide 4 - Slide

Dictée chapitre 2: Apprendre 4 et 9
1. L'heure.
2. Vérifier.
3. On se voit.
4. J'ai appris.
5. Ils sont fous de balades en bateau avec leurs amis.

Slide 5 - Slide

Dictée chapitre 2: Apprendre 4 et 9
6. Toekomstig.                                  
7. Het idee
8. Zij is gek.
9. Hij is beroemd.
10. Kunnen jullie aanstaande zaterdag om twaalf uur komen?
Vervoeg het werkwoord pouvoir in de présent en de p.c.

Slide 6 - Slide

Pouvoir
Présent                                      Passé composé

Pouvoir =                                  Pouvoir=

Je peux                                     J'ai pu

Slide 7 - Slide

Dictée chapitre 1: Apprendre 7 et 8
1. L'étranger.                                  
2. Quinze jours.
3. Les jeunes sont resté(e)s
4. Le RER part de quelle voie?
5. Tu dois payer par carte bancaire.

Slide 8 - Slide

Sur la table....
* TES LIVRES

* TON CAHIER

* TA TROUSSE

*TON ORDINATEUR

Slide 9 - Slide

Planning d'aujourd'hui
* Dictée   apprendre 7 en 8 : sur une feuille
* Grammaire 2                           : page 48 en 49

Oefenen/herhalen passé composé

 






Slide 10 - Slide

Les buts d'aujourd'hui
Grammaire II: De passé composé herkennen en toepassen:

* De werkwoorden op blz. 40 kunnen vertalen Fr-Nl en Nl-Fr.
* Het gebruik van de passé composé bij regelmatige en onregelmatige ww
* De extra letters kunnen toepassen bij gebruik van hulpwerkwoord "être".
* Het verschil herkennen tussen de werkwoorden met het hulpwerkwoord "hebben" (avoir)" of "être" (zijn).


Slide 11 - Slide

On continue avec l'exercice suivante.
We gaan verder met de volgende opdracht.

Slide 12 - Slide

Prends ton livre!
Cherche la page:

Page 48 t/m 49

Exercices 16 f 

Il y a des questions?
Corriger


Slide 13 - Slide

Prends ton ordinateur!
Cherche LessonUp!

Slide 14 - Slide

Le passé composé
Wat is een passé composé?
Uit welke twee delen bestaat de passé composé?
Hoe maak je een voltooid deelwoord bij een werkwoord op -er?
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord "faire"?


Slide 15 - Slide

Vertaal: Ik heb een film gekeken.
Zij heeft het huis verkocht.
Hij heeft gekozen.

Slide 16 - Open question

Vertaal: Mijn broers zijn naar school gegaan.
Mijn zus is vertrokken.
Mijn zus is alleen gekomen.

Slide 17 - Open question

Wat weet je nog over het werkwoord avoir?

Slide 18 - Mind map

Wat weet je nog over het werkwoord être?

Slide 19 - Mind map

Le passé composé
Wat is een passé composé?
Uit welke twee delen bestaat de passé composé?
Hoe maak je een voltooid deelwoord bij regelmatige werkwoord die eindigen op -er  / - ir / -re
Hoe maak je een voltooid deelwoord bij onregelmatige werkwoord die eindigen op -er / - ir / -re  (+ avoir en être)
Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord "faire"?


Slide 20 - Slide

Le passé composé
Welk hulpwerkwoord moet ik kiezen: avoir of être?
Hetzelfde als in het Nederlands? 

Par exemple: J'ai fait mes devoirs
                      Marc est allé au camping

Uitzonderingen: être (zijn), oublier (vergeten) en commencer (beginnen)
Par exemple: J'ai été à l'hôtel

Slide 21 - Slide

Le passé composé
Hww: être
Je suis allé          Je suis allée
Tu es allé              Tu es allée
On est allé            On est allée
On est allés          On est allées
Nous sommes allés
Nous sommes allées
Vous êtes allé    Vous êtes allée
Vous êtes allés  Vous êtes allées

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Vertaal: Ik heb gegeten, zij is thuisgekomen en hij heeft gedaan

Slide 24 - Open question

aimer
Tu .. aimé
venir
Il .. venu
acheter
Il .. acheté
aller
Ils .. allés
parler
Ils .. parlé
sortir
Tu .. sorti
être
Tu es ...
avoir
Ils ont ..
être
Ils sont ..
avoir
Tu as ..
avoir
Il a ..
être
Il est ..

Slide 25 - Drag question

Vertaal: Gisteren (hier) zijn Marie en Sophie met de bus aangekomen.

Slide 26 - Open question

Prends ton cahier!
Il faut prendre des notes!

Slide 27 - Slide

Example
1. Voor in je schrift schrijven
2. Maak twee kolommen.
3. Vervoeg het werkwoord "rester= blijven" in het Frans.
(er hoeft dit keer geen vertaling bij)

Slide 28 - Slide

Rester
Blijven

Je suis resté

Rester 
Blijven

Je suis restée

Slide 29 - Slide

Rester
Blijven

Je suis resté
Il est resté
Mon père est resté
Le prof est resté
Jean est resté
Le chien est resté

Rester 
Blijven

Je suis restée
Elle est restée
Ma mère est restée
La prof est restée
Jeanne est restée
La chèvre est restée

Slide 30 - Slide

Rester
Blijven


Il sont restés
Les profs sont restés
Jean et Patrick sont restés
Les chiens sont restés

Rester 
Blijven


Elle sont restées
Les profs sont restées
Jeanne et Marie sont restées
Les chèvres est restées

Slide 31 - Slide




Is het onderwerp mannelijk enkelvoud dan komt er geen letter bij: Je suis resté

Is het onderwerp mannelijk meervoud: Ils sont restés

Rester 
Blijven

Is het onderwerp vrouwelijk enkelvoud: E Je suis restée

Is het onderwerp vrouwelijk meervoud: ES 
Elles sont restées

Slide 32 - Slide

Prends ton cahier!
Il faut prendre des notes!

Slide 33 - Slide

Instruction!
Schrijf voor in je schrift!

Vertaal de volgende twee zinnen in het Frans:

1. Jouw zussen zijn naar Parijs gegaan.
2. Onze broers zijn vandaag gekomen. 
3. Zijn jullie met de bus vertrokken Jeanne en Marie.

Slide 34 - Slide

Instruction!
Schrijf voor in je schrift!

Vertaal de volgende twee zinnen in het Frans:

1. Jouw zussen zijn naar Parijs gegaan.
2. Onze broers zijn vandaag gekomen. 
3. Zijn jullie met de bus vertrokken Jeanne en Marie?

Slide 35 - Slide

Traduction!
1. Tes soeurs sont allées à Paris.
2. Nos frères sont venus aujourd'hui.
3. Vous êtes parties en bus Jeanne et Marie?
3. Of    Êtes-vous parties en bus Jeanne et Marie?


Slide 36 - Slide

Prends ton livre!
Cherche la page:

Page 48 t/m 49

Faire Exercices 16 f  t/m 16 I




Slide 37 - Slide

Les devoirs
Leren Apprendre: 9  
Maken:  16 f t/m 16 I
Neem volgende les ook je oortjes mee!!!

Slide 38 - Slide