H1L58 - 1THE - Vrijdag - Herhaling 2.5 Woorden en 2.9 Spelling

Welkom 1THE : )


Planning van dit uur
  • Tien minuten stillezen 
  • Bespreken: opdracht 17 t/m 21 van de oefentoets
  • Herhaling theorie woorden en spelling
  • Dictee (opdracht 25) 
  • Zelfstandig werken: maak opdracht 13 t/m 16 + 22 t/m 24

Aan het einde van deze les
  • heb jij de betekenis van woorden opnieuw geleerd;
  • kun je sterke werkwoorden in de verleden tijd op de juiste manier spellen;
  • kun je het meervoud vormen van zelfstandig naamwoorden;
  • heb je geoefend met de dicteewoorden.

Nederlands
timer
10:00
Aankomende toetsen en opdrachten:
  • Repetitie H2 (toetsweek)
  • Fictie-opdracht 2 (vrijdag 7 februari)
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom 1THE : )


Planning van dit uur
  • Tien minuten stillezen 
  • Bespreken: opdracht 17 t/m 21 van de oefentoets
  • Herhaling theorie woorden en spelling
  • Dictee (opdracht 25) 
  • Zelfstandig werken: maak opdracht 13 t/m 16 + 22 t/m 24

Aan het einde van deze les
  • heb jij de betekenis van woorden opnieuw geleerd;
  • kun je sterke werkwoorden in de verleden tijd op de juiste manier spellen;
  • kun je het meervoud vormen van zelfstandig naamwoorden;
  • heb je geoefend met de dicteewoorden.

Nederlands
timer
10:00
Aankomende toetsen en opdrachten:
  • Repetitie H2 (toetsweek)
  • Fictie-opdracht 2 (vrijdag 7 februari)

Slide 1 - Slide

Synoniem
  • Woorden die hetzelfde of bijna hetzelfde betekenen
  • Herkenbaar door signaalwoorden of signaaltekens zoals met andere woorden, oftewel, of, () of , , 

Voorbeelden van synoniemen mét signaalwoorden en signaaltekens
De consument, met andere woorden de koper, wordt verkeerd voorgelicht. 
De kinderen voelen zich slap, oftewel futloos
De dosis (hoeveelheid) medicijnen staat op de verpakking.
Verbindingen in het brein, de hersenen, worden afgebroken. 


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Zelfstandig naamwoord: meervoud

  • - en erachter > boek-boeken
  • -s erachter > drempel-drempels
  • -'s erachter > piano - piano's

    Slide 4 - Slide






    • Woord eindigt op een medeklinker 
    • Woord eindigt op een -e
    • Woord eindigt op meerdere klinkers

    Voorbeeld:
    computer - computers
    garage - garages
    kusje - kusjes
    cadeau - cadeaus
    display - displays





    • Woord eindigt op één klinker (a, o, u, i, y)
    • Afkortingen van zelfstandige naamwoorden

    Voorbeeld:
    kassa - kassa's 
    paraplu - paraplu's
    taxi - taxi's 
    auto - auto's
    wc - wc's
    s
    's
    Tip
    Lees het woord hardop voor en let op de klank

    Slide 5 - Slide

    Werkwoordelijk gezegde
    - Alle werkwoorden in de zin
    Hij heeft vandaag zitten slapen.
    - Een deel van het splitsbaar werkwoord
    Hij eet zijn broodje op.
    - Het woordje 'te' 
    Marien zit vaak te gamen.
    - De woorden 'aan het'
    Ook Roy is wel eens aan het gamen.

    Slide 6 - Slide

    Onderwerp


    1. Onderwerpsproef / getalproef

    2. Wie/wat + gezegde?

    Slide 7 - Slide

    Lijdend voorwerp
    • Komt voor in zinnen met werkwoorden waar je iets of iemand voor kan zetten (iets geven)
    • Het lijdend voorwerp heeft nooit iets in te brengen
    • Je vindt het lijdend voorwerp met de vraag: wie/wat + o + wg? Het antwoord is het lijdend voorwerp


    o     wg                   lv
    Ik | geef | hem | de fiets 

    Slide 8 - Slide

                             wg         o     lv
    Daarom | waardeerde | ik | hem | ontzettend. 


    Wie / wat  +  [ wg ]  +  [ ] ? 

    Wie / wat + waardeerde + ik ?

    Antwoord = lijdend voorwerp (lv)

    Slide 9 - Slide

    Stappenplan zinsontleding
    Ga je zinsdelen benoemen? Werk altijd in deze volgorde:

    1. Benoem de pv
    Zet een streep onder de pv
    Je zou elke dag wel een pizza willen eten. 
    2. Verdeel de zin in zinsdelen
    Zet strepen tussen de zinsdelen
    Je | zou | elke dag | wel | een pizza | willen | eten. 
    3. Benoem het gezegde
    Zet 'wg' boven het gezegde
             wg                                                        wg        wg
    Je | zou | elke dag | wel | een pizza | willen | eten. 
    4. Benoem het onderwerp
    Zet 'o' boven het onderwerp
     o     wg                                                         wg       wg
    Je | zou | elke dag | wel | een pizza | willen | eten.
    5. Benoem het lijdend voorwerp
    Zet 'lv' boven het lijdend voorwerp
     o      wg                                      lv             wg         wg
    Je | zou | elke dag | wel | een pizza | willen | eten.

    Slide 10 - Slide

    Bouten en moeren
    Woordsoorten

    Slide 11 - Slide

    Bijvoeglijk naamwoord
    • zegt iets over een zelfstandig naamwoord
    • geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord
    • kan ervoor én erachter staan  

    Het huis is groot. Het grote huis. 

    Slide 12 - Slide

    Voorzetsel
    • staat nooit alleen, hoort bij één of meer andere woorden

    • trucje:
      Zet het woord voor ... de kast of ... de vakantie

    Slide 13 - Slide