This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Herhalen H5.1 + H5.2
Slide 1 - Slide
H5.1 Hoe produceer je?
Slide 2 - Slide
Wat heb je de afgelopen weken geleerd?
H5.1 Hoe produceer je?
Welke 3 productiefactoren er zijn
Hoe bedrijven voor toegevoegde waarde zorgen
Wat een bedrijfskolom is
Wat het verschil is tussen mechanisering en automatisering
Wat technologische ontwikkelingen zijn
Slide 3 - Slide
Om te produceren heb je drie productiefactoren nodig. Noteer de drie productiefactoren.
Slide 4 - Open question
Wat is toegevoegde waarde?
A
De waarde die een klant toevoegt aan een product
B
De waarde die een bedrijf toevoegt aan een product
C
Alleen bedrijven die een product verkopen
D
Alleen bedrijven die een product uit de natuur halen
Slide 5 - Quiz
Bedrijfskolom
Maak de bedrijfskolom kloppend
Chocoladefabriek
Supermarkt
Importeur
Cacaoplantage
Groothandel
Slide 6 - Drag question
3. Het vervangen van arbeidskrachten door machines.
Wat hoort bij elkaar:
1. Het vervangen van menselijke arbeid door computers en computerprogramma’s.
Mechanisering
Automatisering
Slide 7 - Drag question
Technologische ontwikkelingen zijn nieuwe uitvindingen en het gebruik van nieuwe technieken. Ook op school zijn er technologische ontwikkelingen. Geef hiervan een voorbeeld.
Slide 8 - Open question
Maken herhalingsopdrachten H5.1 Hoe produceer je?
Opdracht 1, 2, 3, 4
Blz. 148
timer
5:00
Slide 9 - Slide
Nakijken opdracht 1, 2, 3 en 4
Slide 10 - Slide
Wat weet je nu?
3 productiefactoren
Wat een bedrijfskolom is
Verschil mechanisering en automatisering
Je kunt een voorbeeld geven van technologische ontwikkelingen
Slide 11 - Slide
H5.2 Wat wordt de prijs?
Slide 12 - Slide
Wat heb je de afgelopen weken geleerd?
H5.2 Wat wordt de prijs?
Wat de brutowinstopslag is
Hoe je de verkoopprijs kunt berekenen
Hoe je de consumentenprijs berekent
Hoe je de btw kunt berekenen die in de consumentenprijs verwerkt zit
Slide 13 - Slide
Consumentenprijs
Brutowinstopslag
Verkoopprijs
Inkoopprijs
btw
Slide 14 - Drag question
De brutowinstopslag bestaat uit:
A
Inkoopprijs, winst
B
Bedrijfskosten, winst
C
Bedrijfskosten, inkoopprijs
D
Inkoopprijs, verkoopprijs
Slide 15 - Quiz
Opdracht 5A. Met een deel van de brutowinstopslag kan een winkelier zijn bedrijfskosten betalen. Geef twee voorbeelden van bedrijfskosten
Slide 16 - Open question
Opdracht 5B. Waarvoor is de rest van de brutowinstopslag?
Slide 17 - Open question
Opdracht 6A. Senad koopt spijkerbroeken in voor €15 per stuk. Hij verkoopt ze met 90% brutowinstopslag. Bereken de brutowinstopslag in euro's.
Slide 18 - Open question
Opdracht 6B. De brutowinstopslag is €13,50 en de inkoopprijs is €15. Wat is de verkoopprijs?
Slide 19 - Open question
Maken opdracht 7
timer
3:00
Slide 20 - Slide
Wat heb je ingevuld bij opdracht 7?
Slide 21 - Open question
Opdracht 8A. De verkoopprijs van een taart is €11. Daar komt nog 9% btw bij. Bereken het bedrag van de btw.
Slide 22 - Open question
Opdracht 8B. De verkoopprijs van een taart is €11. De BTW is €0,99. Bereken de consumentenprijs.
Slide 23 - Open question
Maken opdracht 9
timer
3:00
Slide 24 - Slide
Opdracht 10. De consumentenprijs van een mountainbike is €968 (inclusief 21% btw). Bereken het btw bedrag dat in deze prijs zit.
Slide 25 - Open question
Opdracht 11. Voor een broodje plus drinken betaal je €4,70 (inclusief 9% btw). Bereken het bedrag dat je aan btw betaalt.
Slide 26 - Open question
Wat weet je nu?
Je kunt benoemen waar de brutowinstopslag voor is
Je kunt de verkoopprijs berekenen
Je kunt de consumentenprijs berekenen
Je kunt vanuit de consumentenprijs het btw-bedrag berekenen
Slide 27 - Slide
Herhalingsopdrachten H5.3 + H5.4
Blz. 149
Slide 28 - Slide
H5.3, wat moet je weten?
Je weet het verschil tussen afzet en omzet
Je kunt de omzet berekenen
Je kunt de brutowinst berekenen
Je kunt het nettoresultaat berekenen en je weet of dit een nettowinst of nettoverlies is.
Slide 29 - Slide
Nettowinst of nettoverlies?
Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettoresultaat
Slide 30 - Slide
Afzet + Omzet
Afzet: Het aantal verkochte producten.
Omzet: Het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt voor de verkoop van producten.
Slide 31 - Slide
Maken herhalingsopdrachten H5.3 Het gaat om de winst!
Opdracht 12, 13, 14, 15 en 16
timer
15:00
Slide 32 - Slide
Wat hebben deze rijtjes nu met elkaar te maken?
verkoopprijs x afzet = omzet
Slide 33 - Slide
H5.4, wat moet je weten?
Je kunt uitleggen hoe je productiecapaciteit van een bedrijf kunt vergroten
Je kunt uitleggen hoe de arbeidsproductiviteit kan toenemen
Je kunt de arbeidsproductiviteit berekenen
Je kunt met voorbeelden uitleggen wat maatschappelijke kosten zijn.
Slide 34 - Slide
Productiecapaciteit vs arbeidsproductiviteit
Productiecapaciteit vergroten door:
Meer mensen in dienst nemen
Personeel meer uren te laten werk
Meer of betere machines te gebruiken.
Arbeidsproductiviteit vergroten door:
Technologische ontwikkelingen
Betere arbeidsverdeling
Scholing
Prestatiebeloning
Betere arbeidsomstandigheden
Slide 35 - Slide
Arbeidsproductiviteit berekenen
Arbeidsproductiviteit per periode = totale productie per periode : aantal werknemers
Slide 36 - Slide
Voorbeelden maatschappelijke kosten
Schade aan milieu
Slide 37 - Slide
Maken herhalingsopdrachten H5.4 Willen we meer productie?