What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Klare taal plus - les 16 - wederkerig vnw + aanwijzend vnw
1 / 28
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
This lesson contains
28 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
*
herhalen
wederkerend voor naamwoord
* wederkerig voornaamwoord
* aanwijzend voornaamwoord
* vragend voornaamwoord
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Wederkerend voornaamwoord
wederkerend voornaamwoord
voorbeeld
eerste persoon ev.
me
ik schaam me
tweede persoon ev.
je
u
jij schaamt je
derde persoon ev.
zicht
u schaamt u (zich)
eerste persoon mv.
ons
wij schamen ons
tweede persoon ev.
je
u
jullie schamen je
u schaamt u (zich)
derde persoon
zich
zij schamen zich
Slide 4 - Slide
Noem zo veel mogelijk
wederkerende werkwoorden
Slide 5 - Mind map
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Wederkerig voornaamwoord
Er zijn twee wederkerige voornaamwoorden:
elkaar en mekaar
each other
Slide 8 - Slide
Wederkerig voornaamwoord
Voorbeelden:
De boksers wilden
elkaar
niet te hard slaan.
Zij gaven
elkaar
een hand.
Wij hebben
elkaar
al lang niet gezien.
Slide 9 - Slide
Wederkerig voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord
Elkaar
Mekaar
Zich
Me
Ons
Mezelf
U
Onszelf
Jezelf
Jan vroeg Karel of die zichzelf herkende op de profielfoto's
Sem en Indy groeten elkaar
We hebben elkaar gisteren nog gezien
Bij het schillen van de aardappels heb ik me gesneden.
Slide 10 - Drag question
Sleep de zinnen naar wederkerend óf wederkerig voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerig voornaamwoord
Wij maken ons geen zorgen
Wij geven elkaar een hand
Kunnen die jongens elkaar wel verstaan?
Ik vergis me dagelijks in zijn naam.
H
et meisje verstopt zich achter de kast.
De stoute kinderen slaan elkaar vaak.
Slide 11 - Drag question
Welke zijn de wederkerende werkwoorden?
A
schamen
B
lopen
C
uitsloven
D
eten
Slide 12 - Quiz
Wederkerend voornaamwoord
Vergist hij zich nu niet ?
A
Vergis
B
hij
C
zich
D
niet
Slide 13 - Quiz
Wat zijn de wederkerende voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, zij, wij, jullie
B
de, het, een
C
me, je, zich, u, ons
D
hij, hem, ze, zij, haar
Slide 14 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een wederkerig voornaamwoord?
A
elkaar
B
zich
C
me
D
jouw
Slide 15 - Quiz
Pak het oefenblad
Maak opdracht 1
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Dingen en mensen aanwijzen
de Aanwijzende Voornaamwoorden
Dingen en mensen aanwijzen
De aanwijzende voornaamwoorden
deze - die
dit - dat
deze man, die vrouw, dit kind, dat boek
Slide 18 - Slide
Het demonstratief pronomen
(Het aanwijzend voornaamwoord)
Het aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw) wijst iets of iemand aan.
Er zijn
vier
aanwijzende voornaamwoorden:
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze:
d
e
ze
school,
die
sporter.
Bij een het-woord gebruik je altijd dit of dat:
dit
huis,
dat
gebouw.
Het aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden.
Het vervangt dan woorden die je er achter kunt denken.
Geef
dat (boek)
eens aan!
Een aanwijzend voornaamwoord kan ook naar een zin verwijzen.
Slide 19 - Slide
hier
daar
singularis
de
broek
deze
broek
die
broek
het
shirt
dit
shirt
dat
shirt
pluralis
de
broeken
deze
broeken
die
broeken
de
shirts
deze
shirts
die
shirts
Slide 20 - Slide
Neem je ......... rode paprika of ......... groene? (de paprika)
A
deze, deze
B
dit, dit
C
deze, dit
D
dit, deze
Slide 21 - Quiz
Ik neem ......... bril. .......... andere bril staat me niet. (de bril)
A
deze, die
B
deze, dat
C
dat, dat
D
deze, dit
Slide 22 - Quiz
Ober, .......... biefstuk is niet vers! (de biefstuk)
A
dit
B
deze
Slide 23 - Quiz
Ik houd van ijs, maar ...... ijs vind ik niet lekker (het ijs)
A
die
B
dit
Slide 24 - Quiz
Deze broek is mooi, maar ...... daar is goedkoper (de broek)
A
deze
B
die
Slide 25 - Quiz
Wat vind je van ...... tafel hier? (de tafel)
A
deze
B
die
Slide 26 - Quiz
En wat vind je van ...... huis daar?
(het huis)
A
deze
B
dat
Slide 27 - Quiz
Pak het oefenblad
Maak opdracht 2
Opdracht 3 maak je thuis.
Die gaat over vragende voornaamwoorden.
wie, wat, welk, wiens, waarmee, waarvoor, waarover.
Slide 28 - Slide
More lessons like this
het aanwijzend voornaamwoord / het demonstratief pronomen
December 2023
- Lesson with
13 slides
NT2
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Thema 5 Het aanwijzend voornaamwoord
May 2024
- Lesson with
12 slides
NT2
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 2
Thema 5 Het aanwijzend voornaamwoord
April 2024
- Lesson with
12 slides
NT2
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 2
Thema 5 Het aanwijzend voornaamwoord
February 2023
- Lesson with
12 slides
NT2
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 2
Het aanwijzend voornaamwoord / het demonstratief pronomen
June 2022
- Lesson with
10 slides
NT2
MBO
Wk 6, les 2: het aanwijzend voornaamwoord / het demonstratief pronomen
November 2022
- Lesson with
43 slides
NT2
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Thema 5 Het aanwijzend voornaamwoord
February 2023
- Lesson with
10 slides
NT2
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 2
Taaltap 19-2 Het weer
May 2024
- Lesson with
40 slides
NT2
ISK