3hv woordsoorten extra oefenen les 5

welkom h3c
                                     
Ook vandaag zeg ik tegen jullie klas,
                  stop je tellie in de  telefoontas.
Ga lekker zitten en pak je boek er vast bij,
                  doe het zachtjes, dan maak je me blij!


1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

welkom h3c
                                     
Ook vandaag zeg ik tegen jullie klas,
                  stop je tellie in de  telefoontas.
Ga lekker zitten en pak je boek er vast bij,
                  doe het zachtjes, dan maak je me blij!


Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
Is het lezen nu voorbij,
pak dan je groene reader er maar eens bij.
We zullen eens kijken of je de voornaamwoorden kent,
is het onbepaald voornaamwoord reeds ingeprent?


Slide 2 - Slide

Huiswerk bespreken
Kijk maar even met me mee,
Dan controleren we de zinnen, oké?

Het gaat om opdracht 2 en 3,
maar dat wist je natuurlijk, of nie?

Slide 3 - Slide

Voornaamwoorden
  • persoonlijk
  • bezittelijk
  • aanwijzend
  • vragend 
  • betrekkelijk
  • onbepaald
  • wederkerig
  • wederkerend

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wat zijn de pers. vnw. ?
Kunt u me morgen naar de pakjesboot brengen?

Slide 6 - Open question

Wat is/zijn het pers. vnw?
Jullie moeten hem het grote boek geven.

Slide 7 - Open question

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 8 - Drag question

Die zak met cadeautjes is toch voor jullie?

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Ik vroeg aan Sint een boek voor in mijn prachtige, nieuwe boekenkast.
mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Wij hebben ons vergist. Het is vanavond al Sinterklaas!
wij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Die surprise is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Zijn baard is lang en grijs.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Komen jullie ook naar het Sinterklaasjournaal kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 14 - Quiz

Jullie perpernoten zijn niet te eten!

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 15 - Quiz

Deze glutenvrije speculaas speciaal voor mij gemaakt.

'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 16 - Quiz

aanwijzende voornaamwoorden

Slide 17 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden zijn o.a. die, dit, dat, deze. zulke, zo'n diegene en dergelijke. 

  • Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker. 

  • 1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
  • 2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)

  • In zin 1) wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2) een specifieke pen. 

Slide 18 - Slide


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 19 - Open question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 20 - Open question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.  

Slide 21 - Open question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Aanwijzend voornaamwoord vind ik zo'n gemakkelijke woordsoort.  

Slide 22 - Open question

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 23 - Drag question

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is 
die
mooie
sjaal? 

Slide 24 - Drag question

Vragend voornaamwoord

Slide 25 - Slide

Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vrag.vnw): 
  • wie, wat, welk(e), wat voor (een).
  • Een vrag.vnw staat meestal aan het begin van een vraag.
  • Voorbeeld: Welke spieren train je met hardlopen?
  • Wanneer een vrag.vnw midden in een zin staat, kun je er een vraag van maken waarin het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.
  • Voorbeeld: 
  • Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen?
  • Wie komen er vanavond op je verjaardag, weet jij dat? 
  • Wie = vragend voornaamwoord



Slide 26 - Slide


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wie is er in een schrikkeljaar geboren? 

Slide 27 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Ik weet niet wat we vandaag gaan eten. 

Slide 28 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wanneer kun je het beste beginnen met leren? 

Slide 29 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wat voor een hond past bij jou? 

Slide 30 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Weet je welke prijs we gewonnen hebben? 

Slide 31 - Open question

Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 32 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug, naar
- een woord,
- een woordgroep of
- een zinnetje.
( dit is het antecedent)

Slide 33 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Soms is er geen antecedent aan te wijzen en zit dit bij het woord in.

Je kunt het dan vervangen door degene die, of datgene dat.

  • Wie dit lees is gek.
  • Degene die dit leest is gek.
  • Wat je zegt, ben je zelf.
  • Datgene dat je zegt, ben je zelf.

Slide 34 - Slide

Onbepaald voornaamwoord

Slide 35 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Verwijst naar een persoon, groep personen of ding, maar blijft vaag.

Iedereen, men, iets, niemand, alles, allemaal, iemand, etc.

Het > zin waarbij 'het' de rol van het onderwerp is:
Onthoud: Sfeer of weer
Het  is gezellig.
Het regent pijpenstelen. 

Slide 36 - Slide

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
wie is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 37 - Quiz

Wat heb je gisteren gedaan?

Wat is een?
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 38 - Quiz


Wie zou zo'n reis op die leeftijd ook durven te maken?

wie is een?
die is een?
A
Wie = een vragend voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord
B
Wie = een vragend voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord
C
Wie = een betrekkelijk voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord
D
Wie = een betrekkelijk voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord

Slide 39 - Quiz

De tafel die scheef staat is omgevallen.

Die is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
D
vragend voornaamwoord

Slide 40 - Quiz

Het meisje dat hij leuk vindt.

Dat is een?
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 41 - Quiz

De vrouw die daar loopt, is mijn buurvrouw.
Die is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 42 - Quiz

Dat meisje zat de hele avond alleen.

Dat is een?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragen voornaamwoord
C
Onbepaald voornaamwoord
D
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 43 - Quiz

Wat je daar schrijft, klopt precies!

Wie is een?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
D
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 44 - Quiz

Wat is ook alweer een wederkerig voornaamwoord?
A
'Me' in de zin: Ik vergis me
B
'Elkaar' in de zin: we hebben elkaar gemist.

Slide 45 - Quiz

Het woordje 'zich' is altijd een...
A
wederkerig voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord

Slide 46 - Quiz