4.1. Hoe maak je dat? (deel 2, leerjaar 2 kgt)

Productie

4.1. Hoe maak je dat?

(deel 2)

blz. 100 
Wat heb je nodig?
Leerboek en schrift
Rekenmachine
 

1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Productie

4.1. Hoe maak je dat?

(deel 2)

blz. 100 
Wat heb je nodig?
Leerboek en schrift
Rekenmachine
 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?

  1. Wat weet je nog van de vorige les? 
  2. Uitleg en instructie 4.1. 
  3. Quiz
  4. Maakwerk voor vandaag - zelfstandig  werken    
                                                         

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Leerdoelen
  1. Je kunt de kostprijs per product berekenen.
  2. Je weet welke productiesectoren er zijn. 

Slide 4 - Slide

Bedrijfskolom
Herhaling
  • Hoe noemen we de bedrijven die meewerken aan het maken van een product? 

  • Wat is ook al weer toegevoegde waarde? 

Slide 5 - Slide

Productiekosten
Het maken van goederen en het leveren van diensten.
Produceren
= alle kosten die je maakt bij het produceren
...zoals: grondstof, energie, huur, personeel
  • Kostprijs per product = alle productiekosten : aantal producten

Slide 6 - Slide

Productiesectoren
  • Agrarische bedrijven: visserij, melkveebedrijf, bloembollenkweker
  • Industriële bedrijven: scooterfabriek, kledingfabriek, meubelmaker
  • Dienstverlenende bedrijven: kledingwinkel, kapper, transportbedrijf, bank




                                                         

Slide 7 - Slide

Quiz

Slide 8 - Slide

De broodfabiek
voegt...
toe aan de waarde
A
1,10 euro
B
0,45 euro
C
0 euro
D
0,65 euro

Slide 9 - Quiz

De kostprijs is...
A
Hoeveel een product kost in de winkel
B
Hoeveel de de vaste lasten zijn
C
Hoeveel het kost om een product te maken
D
Hoeveel belasting je moet betalen

Slide 10 - Quiz

Robert heeft 250 zakjes snoep gemaakt. Hij heeft € 65,- uitgegeven. Wat is de kostprijs per zakje?
A
€ 0,40
B
€ 0,26
C
€ 3,85
D
€ 0,14

Slide 11 - Quiz

Stel dat de kostprijs per smartphone gemiddeld €90 is en er 16.000 smartphones worden geproduceerd. Wat zijn de totale productiekosten?
A
€ 16.000
B
€ 90
C
€ 1.440.000

Slide 12 - Quiz

Wat is geen productiesector?
A
Agrarische bedrijven
B
Dienstverlenende bedrijven
C
Overheidsinstanties
D
Industriële bedrijven

Slide 13 - Quiz

In welke productiesector hoort een houtproducent
A
agrarische
B
industriële
C
dienstverlenende

Slide 14 - Quiz

Tot welke productiesector behoort de kapper?
A
Dienstverlenende sector
B
Agrarische sector
C
Industriele sector

Slide 15 - Quiz

In welke productiesector hoort een meubelmaker
A
agrarische
B
industriële
C
dienstverlenende

Slide 16 - Quiz

Maakwerk
Maak H4, Paragraaf 4.1.
opgaven 9 t/m 17 (blz. 99 t/m 101)

Klaar?
Maak Rekenopdrachten H4, opdrachten 4 t/m 6 (blz. 124)

Ook hiermee klaar?
Je mag wat voor jezelf gaan doen




Slide 17 - Slide