1. Staan er woorden in de tekst die je niet begrijpt?
2. Van wie is de fiets geweest, volgens de verkoper?
3. Hoe is de verkoper aan de fiets gekomen, volgens de verkoper zelf?
4. Wat zegt Steve voordat hij er op de fiets vandoor gaat?
5. Is Steve blij? Hoe weet je dat?
6. Wat dacht jij bij het horen van de vraag 'Mag je je eigen fiets terugstelen?'
7. Met welk doel heeft de schrijver de tekst geschreven?
8. Wat voor soort tekst heb je zojuist gelezen?