H2 Talent, vmbo-gt

Hoofdstuk 2 
Talent, vmbo-gt
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 2 
Talent, vmbo-gt

Slide 1 - Slide

Welk TEKSTDOEL heeft een informatieve tekst?

Een informatieve tekst.......................
A
... probeert je ergens van te overtuigen.
B
... probeert je aan het lachen te maken.
C
... probeert je alleen informatie te geven.
D
... probeert je ergens toe over te halen.

Slide 2 - Quiz

Objectieve informatie is een..
A
feit
B
mening

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Hoe noem je links die verwijzen naar een andere webpagina van een site?
A
externe links
B
interne links

Slide 5 - Quiz

Waar of niet waar?

We hebben vier tekstsoorten geleerd:
informeren, amuseren, overtuigen, activeren.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Wat is de goede betekenis van het woord "oppositie"?
A
Dat zijn politieke partijen die in de Tweede Kamer zitten.
B
Dat zijn politieke partijen die in de Eerste Kamer zitten.
C
Dat zijn politieke partijen die niet in de regering zitten.
D
Dat zijn politieke partijen die in de regering zitten.

Slide 7 - Quiz

Wat is de goede betekenis van het woord "de hoofdgedachte"?
A
Dat is het belangrijkste wat een schrijver over het onderwerp zegt, in één zin.
B
Dat is het belangrijkste wat een schrijver over het onderwerp zegt, in 2 zinnen.
C
Dat is onbelangrijke informatie van de schrijver.
D
Dat is informatie van de schrijver.

Slide 8 - Quiz

Welke manieren ken je
om woorden te onthouden?

Slide 9 - Mind map

"De persoonsvorm is altijd een werkwoord."

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 10 - Quiz

Wat is de tijdproef?
A
De persoonsvorm
B
Je verandert de tijd in een zin om de persoonsvorm te vinden
C
Het onderwerp
D
Je verandert de zin van meervoud naar enkelvoud of andersom

Slide 11 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
Alvaro
zit
met
zijn haar
te
spelen

Slide 12 - Drag question

Lijdend voorwerp
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Jij kan het lijdend voorwerp in deze zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in deze zin
D
kan vinden

Slide 13 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

De docent heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
A
De docent
B
de betekenis
C
het meewerkend voorwerp
D
mij

Slide 14 - Quiz

Onderwerp? Hoe vind je het onderwerp in de zin?
A
Door de zin vragend te maken?
B
Wie of wat + gezegde?’
C
Wie of wat + onderwerp + gezegde?’

Slide 15 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
we
B
hebben behandeld
C
de bijwoordelijke bepaling
D
vandaag

Slide 16 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Ik heb alles aan mijn vriendin verteld.
A
aan mijn vriendin
B
ik
C
alles
D
er is in deze zin geen bijwoordelijke bepaling

Slide 17 - Quiz

Persoonsvorm of voltooid deelwoord?
Heb je mijn mail al ... ?
A
beantwoordt
B
beantwoord

Slide 18 - Quiz

Persoonsvorm of voltooid deelwoord?
De relatiebreuk heeft hij bevestigd.
A
bevestigd = persoonsvorm
B
bevestigd = voltooid deelwoord

Slide 19 - Quiz

Persoonsvorm of voltooid deelwoord?
Zo heb ik het echt niet ...
A
bedoelt
B
bedoeldt
C
bedoeld

Slide 20 - Quiz

Ik weet hoe ik het verschil kan zien tussen een voltooid deelwoord en een persoonsvorm in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Een komma gebruik je:
A
bij een opsomming
B
tussen 2 bijvoeglijk naamwoorden
C
tussen 2 persoonsvormen in een samengestelde zin
D
Allemaal

Slide 22 - Quiz

Een komma gebruik je....
A
Na een voegwoord
B
Voor een voegwoord

Slide 23 - Quiz

Meervoud van zelfstandige naamwoorden: Baby en pasta
A
babys en pastas
B
baby's en pastaas
C
baby's en pasta's
D
babys en pasta's

Slide 24 - Quiz

Wat is het meervoud van het zelfstandig naamwoord :
knie
A
Kniën
B
Knies
C
Knieën

Slide 25 - Quiz