Oefenen werkwoordspelling tt/vt
1 De raket (verwoesten) afgelopen week een moskee in Istanbul.
2 Dat (gebeuren) eigenlijk nooit!
3 Terwijl Marc in zijn schrift de vraag (beantwoorden), (racen) Jonas naar de deur. (vt)
4 (worden) zo snel mogelijk groot.
5 Meneer Visser (snowboarden) over de witte pistes.