les 5: spreekw. en uitdrukkingen

Les 5
  1. spreekwoorden en uitdrukkingen
  2. Nieuwsquiz?
Niveau 3F
Stijl
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Les 5
  1. spreekwoorden en uitdrukkingen
  2. Nieuwsquiz?
Niveau 3F
Stijl

Slide 1 - Slide

Planning periode 11 

(Ook te vinden op BB)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Uitleg - verschil tussen spreekwoorden, gezegdes & uitdrukkingen 

Spreekwoord
Een spreekwoord is onveranderlijk. Je gebruikt dus altijd dezelfde woorden in dezelfde volgorde. Een spreekwoord is bovendien altijd een mededeling, geen vraag.  Meestal is een spreekwoord een algemene levenswijsheid: zo gaat het nu eenmaal in de wereld. 

Voorbeelden van spreekwoorden zijn: ‘Na regen komt zonneschijn’, ‘Boontje komt om zijn loontje’ en ‘Oost west, thuis best.’


Slide 4 - Slide

Gezegde 
Een gezegde is ook onveranderlijk. Het is een vaste uitdrukking waarin de woorden een figuurlijke betekenis hebben. Een gezegde bevat geen werkwoord en vormt geen echte zin. 

Voorbeelden van gezegdes zijn: met hart en ziel, een open deur, achter het net vissen

Er kan nog onderscheid worden gemaakt tussen een gezegde en een zegswijze.
  • Een gezegde is een zinsdeel zonder werkwoord. (bv. met hart en ziel)
  • Een zegswijze is een zin met een werkwoord. (bv. Joost mag het weten)


Slide 5 - Slide

Uitdrukking
Naast spreekwoorden en gezegden heb je ook nog uitdrukkingen. Uitdrukkingen lijken erg op gezegden, maar het verschil is dat in een uitdrukking wel een werkwoord voor kan komen. Hierdoor is een uitdrukking wel een hele zin. Een uitdrukking heeft net zoals een gezegde vaak een figuurlijke betekenis en bevat (in tegenstelling tot een spreekwoord) meestal geen wijsheden.



Voorbeelden van veelvoorkomende uitdrukkingen zijn:
Met de Noorderzon vertrekken - Onaangekondigd vertrekken en niks meer van je laten horen.  
Lachen als een boer met kiespijn - Meelachen terwijl je eigenlijk niet echt moet lachen.

Slide 6 - Slide

Samengevat:
Spreekwoord: korte en krachtige vaste uitdrukking met een algemene waarheid of wijsheid
Voorbeeld:  Een bekend spreekwoord is 'de laatste loodjes wegen het zwaarst' en dat betekent dat het laatste gedeelte van iets het moeilijkst is.

Gezegde: vaste reeks woorden met een vaste betekenis
Voorbeeld:  Een voorbeeld van een gezegde is 'met hart en ziel'.`

Uitdrukking: combinatie van woorden die samen een eigen, soms figuurlijke, betekenis hebben. Voorbeeld:  'Je laatste adem uitblazen' is een uitdrukking die in veel talen wordt gebruikt in de betekenis van 'sterven'. 

Slide 7 - Slide


Gaat het hier om een spreekwoord, een uitdrukking of een gezegde?
"Jong geleerd, is oud gedaan."
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 8 - Quiz

Een koekje van eigen deeg

Slide 9 - Open question

Stille waters hebben diepe gronden.

Slide 10 - Open question


Gaat het hier om een spreekwoord, een uitdrukking of een gezegde?
"Het loont de moeite."
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 11 - Quiz


Gaat het hier om een spreekwoord, een uitdrukking of een gezegde?
"Met man en macht"
A
spreekwoord
B
uitdrukking
C
gezegde

Slide 12 - Quiz

Betekenis opzoeken in het woordenboek 

Spreekwoorden en uitdrukkingen zoek je in het woordenboek op op het eerste trefwoord.

Bijvoorbeeld: 
"Honger maakt rauwe bonen zoet"--> trefwoord = honger
"Het loopt de spuigaten uit." --> trefwoord = spuigaten

Slide 13 - Slide

Opdracht 1 - Werken met het woordenboek 

  1. Ga naar: www.spreekwoord.nl 
  2. Zoek de volgende uitspraken op en noteer of het een spreekwoord, uitdrukking of gezegde is en noteer de betekenis. 

Slide 14 - Slide

De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.

Slide 15 - Open question

Een koekje van eigen deeg

Slide 16 - Open question

Stille waters hebben diepe gronden.

Slide 17 - Open question

iets uit de mouw schudden

Slide 18 - Open question

0

Slide 19 - Video

Letterlijk & figuurlijk taalgebruik

Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn ook voorbeelden van figuurlijk taalgebruik. Bekijk het volgende filmpje en lees daarna de uitleg in het werkboekje. 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video


Letterlijk taalgebruik

Dit vertelt precies wat er gebeurd is, er zit geen andere betekenis achter

Bijvoorbeeld: 

met beide benen op de grond staan 

Slide 22 - Slide


Figuurlijk taalgebruik

 Dit heeft een andere betekenis dan dat er staat.

'met beide benen op de grond staan' kan in dit geval ook betekenen: je doet en denkt ‘gewoon’

Slide 23 - Slide

Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken. Nog een voorbeeld: 
'Ik heb het zó warm, ik smelt bijna !' →Als je dit zegt, smelt je natuurlijk niet echt! 
Je kiest het woord om aan te geven dat je het écht warm hebt.

Slide 24 - Slide


Je moet het nou eens goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 25 - Quiz


Ik heb er een hard hoofd in of ik dit jaar ga slagen voor mijn eindexamen
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 26 - Quiz


Ik heb een zere keel
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 27 - Quiz


Ik heb een wond aan mijn hoofd
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 28 - Quiz


Mijn broer krijgt de baard in de keel
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 29 - Quiz


Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 30 - Quiz

Je raadt nooit wie ik gisteren tegen het lijf liep
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 31 - Quiz

Spreekwoorden, gezegdes & uitdrukkingen 

Slide 32 - Slide

Maak de volgende opdrachten:

Via Starttaal 3F spreekwoorden en uitdrukkingen:
minimaal 3 oefeningen van beide onderdelen
maximaal 6 oefeningen van beide onderdelen



Slide 33 - Slide

cijferbepaling voortgangstoets:

Via Starttaal 3F:
18 oefeningen voldoende = 6
35 oefeningen voldoende =10
(23=7, 27=8, 31=9)

Slide 34 - Slide