1G2 : Publiek en directe en indirecte rede (deel 1)

Publiek 
- Wat hebben teksten te maken met publiek en doelgroep ?
- Welke soorten publiek kennen wij ?
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Publiek 
- Wat hebben teksten te maken met publiek en doelgroep ?
- Welke soorten publiek kennen wij ?

Slide 1 - Slide

Theorie: uitleg tekst en publiek
In teksten die voor een specifiek publiek zijn bestemd, lees je meer jargon (vaktermen), zoals ‘blancheren’ en ‘julienne’ in recepten voor kookfanaten.

Slide 2 - Slide

Uitleg: tekst en publiek
Om zijn schrijfdoel te bereiken, houdt een schrijver rekening met zijn publiek, lezers. 
 

Voor welk publiek een tekst bedoeld is, kun je zien aan:
het onderwerp, het taalgebruik, de bron en de lay-out.

Slide 3 - Slide

T    
Voorbeeld:


Voorbeeld
Aan welke lay-outkenmerken kun je ook zien dat de tekst bedoeld is voor jongeren? 
Noem er twee.

Slide 4 - Slide

Fragment over Costa Rica
Je gaat kijken naar een fragment uit 3 op reis in de klas, over Costa Rica
https://www.youtube.com/watch?v=-6sgFfnvkUU

Slide 5 - Slide

Vragen
*Wat is het belangrijkste doel van dit fragment?
*Voor welke doelgroep is dit fragment bestemd?

*Passen de vorm en het taalgebruik van het programma bij het publiek? Leg je antwoord uit.


Slide 6 - Slide

Spreken

Slide 7 - Slide


Directe rede: precies zoals iemand het zegt.
Directe rede en Indirecte rede

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Link

Waar moet je op letten?
1. wie zegt iets....... zet dat vooraan.

2. MIJN MOEDER ZEGT   

3. Dan :  en '  ....................'

4. wat zegt ze letterlijk? ...... zet dat na de dubbele punt en tussen de aanhalingstekens. 
Mijn moeder zegt dat ik mij kamer moet opruimen.

Slide 11 - Slide

wie?
:   '    '     en hoofdletter
wat? 
Mijn beste vriendin vroeg wanneer we samen naar de bioscoop kunnen gaan. 

Slide 12 - Slide

Zet de zin in de directe rede:

De tennistrainer zei dat ik mijn slag beter moet afmaken.
timer
1:00

Slide 13 - Open question

Zet de zin in de directe rede:

Ik vroeg hem of hij mijn tas wilde dragen.
timer
1:00

Slide 14 - Open question