Oefentoets H4 en H5

Oefentoets 
Hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5
1 / 32
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefentoets 
Hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5

Slide 1 - Slide

Afspraken
  • Je logt in met je eigen naam. 
  • Je blijft rustig bij het beantwoorden van de vraag. 
  • Als ik iets wil uitleggen of de vraag wil stellen ben je stil. 
  • Ik waarschuw de klas maximaal 3x. Daarna stop ik met de oefentoets en ga je in stilte samenvatten.

Slide 2 - Slide

De oefentoets begint

Slide 3 - Slide

Hoe heet de periode die hoort bij tijdvak 2?

Slide 4 - Open question

Noem een kenmerkend aspect die hoort bij hoofdstuk 4

Slide 5 - Open question

Hoe heet tijdvak 2?
A
Tijd van Jagers en Boeren
B
Tijd van Grieken en Germanen
C
Tijd van Grieken en Romeinen
D
Tijd van Romulus en Remus

Slide 6 - Quiz

Wat is een aristocratie?
A
Bestuursvorm met een alleenheerser, waarbij een koning de baas is
B
Bestuursvorm waarbij een tiran de baas is.
C
Bestuursvorm waarbij weinig/enkele mensen de baas zijn, vaak rijke mensen (edelen).
D
Bestuursvorm waarbij het volk de eigen bestuurders kiest.

Slide 7 - Quiz

Wat is een monarchie?
A
Bestuursvorm met een alleenheerser, waarbij een koning de baas is
B
Bestuursvorm waarbij een tiran de baas is.
C
Bestuursvorm waarbij weinig/enkele mensen de baas zijn, vaak rijke mensen (edelen).
D
Bestuursvorm waarbij het volk de eigen bestuurders kiest.

Slide 8 - Quiz

Wat is een tirannie?
A
Bestuursvorm met een alleenheerser, waarbij een koning de baas is
B
Bestuursvorm waarbij een tiran de baas is.
C
Bestuursvorm waarbij weinig/enkele mensen de baas zijn, vaak rijke mensen (edelen).
D
Bestuursvorm waarbij het volk de eigen bestuurders kiest.

Slide 9 - Quiz

Wat is een democratie?
A
Bestuursvorm met een alleenheerser, waarbij een koning de baas is
B
Bestuursvorm waarbij een tiran de baas is.
C
Bestuursvorm waarbij weinig/enkele mensen de baas zijn, vaak rijke mensen (edelen).
D
Bestuursvorm waarbij het volk de eigen bestuurders kiest.

Slide 10 - Quiz

Noem een Romeinse keizer

Slide 11 - Open question

Noem een Romeinse koning

Slide 12 - Open question

Waarom kwamen de Romeinen in opstand tegen Tarquinius?

Slide 13 - Open question

Waar of niet waar? Een consul was je heel je leven
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Waar of niet waar? Senator was je maar voor 3 maanden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Noem drie voorbeelden van een natuurlijke grens

Slide 16 - Open question

Wat is een Castra?
A
Een Limes
B
Een fort
C
Een Romeinse provincie
D
Een Griekse stadsstaat

Slide 17 - Quiz

Wat staat in de juiste volgorde (van vroeger naar later)?
A
Romeinse Republiek, Romeins koninkrijk, Romeins keizerrijk
B
Romeins koninkrijk, Romeins keizerrijk, Romeinse republiek
C
Romeins koninkrijk, Romeinse republiek, Romeins keizerrijk
D
Romeins keizerrijk, Romeinse republiek, Romeins koninkrijk

Slide 18 - Quiz

Wie zijn de oprichters van Rome?
A
Romulus en Remus
B
Romulus en Augustus
C
Augustus en Remus
D
Julius en Augustus

Slide 19 - Quiz

''Het Christendom is polytheïstisch''
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

''Het Christendom is ontstaan uit het Jodendom''
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Wat zijn gladiatoren?
A
Rijke mannen
B
Arme mannen
C
Slaven
D
Senatoren

Slide 22 - Quiz

Dit is een schilderij uit 1515. Is dit een primaire of secundaire bron over de Romeinen?
A
Primair
B
Secundair

Slide 23 - Quiz

Welke keizer maakte van het Christendom een staatsgodsdienst?
A
Constantijn
B
Augustus
C
Theodosius
D
Nero

Slide 24 - Quiz

Dit is het Parthenon, een tempel gemaakt rond 447 v. Chr. Is dit een primaire of secundaire bron over de Grieken?
A
Primair
B
Secundair

Slide 25 - Quiz

Waar of niet waar: Gladiatoren gevechten speelden zich af in het Circus Maximus
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

''De Goden van Olympus horen bij het monotheïsme''
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Waar of niet waar: De tien Geboden staan in het Nieuwe Testament
A
Niet waar
B
Waar

Slide 28 - Quiz

''Ik vind de Romeinen erg vervelend.'' Is deze uitspraak een feit of een mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 29 - Quiz

''Socrates was een filosoof.'' Is deze uitspraak een feit of een mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 30 - Quiz

Noem een voorbeeld van Romanisering

Slide 31 - Open question

Einde van de oefentoets!

Slide 32 - Slide