2. Woordsoorten herhaling leerjaar 1

Welkom

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom

Slide 1 - Slide

Lesplanning
- 10 min. lezen
- terugblik tweedetaalverwerving
- lesdoel
- instructie en gezamenlijk inoefenen
- verwerking
- afsluiting

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog over tweedetaalverwerving?

Slide 3 - Open question

Lesdoel:
Je kunt aan het einde van de les de volgende begrippen uitleggen en toepassen bij de opdrachten: lidwoord, (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord, werkwoorden, zelfstandig naamwoord, voorzetsel, bijwoord, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord en hulpwerkwoord. 


Slide 4 - Slide

Grammatica bestaat uit twee onderdelen:
Zinsdelen: zinsontleding is eigenlijk het verdelen van een zin in stukjes. Ieder stukje geef je dan een naam.  

Woordsoorten: elk woord apart benoemen in een zin. 

Slide 5 - Slide

Voorbeeld:
Mark / loopt / naar school
 ow,     pv/wg,        bwb

Mark loopt naar school
zn,   ww,    vz,     zn

Slide 6 - Slide

Woordsoorten van a tot z
Leerjaar 2

Slide 7 - Slide

Woordsoorten die je al moet kennen:
  • lidwoorden (onbepaald en bepaald)
  • werkwoorden
  • zelfstandige naamwoorden + eigennaam
  • voorzetsel 
  • bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Slide

Lidwoord (lw)
Het Nederlands kent drie lidwoorden (lw): de, het, een

We maken onderscheid in bepaald lidwoord (de/het) en onbepaald lidwoord (een)

De (blw) boom

Een (olw) fiets

Slide 9 - Slide

Het zelfstandig naamwoord (zn)
Zelfstandig naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten.

Zn is een naam voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.

De (lw) boom (zn)

Een (lw) fiets (zn)

Slide 10 - Slide

Het zelfstandig naamwoord

Ook eigennamen (Caro, Frankrijk, Mont Blanc, Amstel, Lanenga, Eva, Corlaer College) zijn zelfstandige naamwoorden -> namen van mensen, aardrijkskundige namen.

Slide 11 - Slide

Werkwoord (ww)
Een werkwoord is iets wat je doet of iets dat gebeurt.

Bijv. fietsen (kun je doen) of regenen (iets dat gebeurt).


Onthoud: een ww kun je vervoegen, dat betekent dat het verandert als je er ik, hij, wij voor zet. Je kunt het ook in een andere tijd zetten. In het Nederlands zijn er zwakke (bv. maken) en sterke werkwoorden (bv. denken). 

Slide 12 - Slide

Het voorzetsel (vz)
Voorzetsels zijn woorden als aan, in, op, uit en voor.

Dit worden ook wel 'kastwoorden' genoemd. 

Geven een plaats, tijd of oorzaak aan. 
Tijdens het feestje
Op de kast

Slide 13 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een  zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord. Vaak staan ze voor het zn waar ze bij horen, maar niet altijd!
Voorbeelden:
de rode auto -->  rode zegt iets over auto en is dus bn.
de auto is rood --> rood zegt iets over auto en is dus bn.

Slide 14 - Slide

Wat is geen lidwoord?
A
de
B
een
C
nu
D
het

Slide 15 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 16 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'lastig' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 17 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
prijs is ..
A
vz
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 18 - Quiz

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 19 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
gewonnen is ..
A
vz
B
zn
C
ww
D
lw

Slide 20 - Quiz

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
'Judith trok een vragend gezicht.'
A
vragend
B
trok
C
gezicht
D
Judith

Slide 21 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
heeft is ..
A
ww
B
zn
C
bn
D
vz

Slide 22 - Quiz

Ga aan de slag met:
Cursus 5 Grammatica
§ 1 WS Herhaling leerjaar 1 th

Slide 23 - Slide