T2 - woordsoorten

14 feb ;-)
Welkom

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

14 feb ;-)
Welkom

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel:
Herhalen woordsoorten...

Aan het eind van deze les ken je de verschillende woordsoorten (weer) en kun je ze benoemen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Grammatica
Zinsdelen: (pv, ond, wwg, lv, mv en bwb).

Woordsoorten: elk woord apart benoemen!

Slide 3 - Slide

BWB = bijwoordelijke bepaling
Voorbeeld:
Mark / loopt / naar school
 ow,     pv/wg,        bwb

Mark loopt naar school
zn,   ww,    vz,     zn

Slide 4 - Slide

PV = Persoonsvorm / werkwoordelijk gezegde
BWB = bijwoordelijke bepaling

Woordsoorten van a tot z
Herhaling!

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten die je moet kennen:
  • lidwoorden
  • werkwoorden
  • zelfstandige naamwoorden + eigennaam
  • voorzetsel
  • bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Lidwoord (lw)
Het Nederlands kent drie lidwoorden (lw): de, het, een

De (lw) boom
Het (lw) huis
Een (lw) fiets

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Het zelfstandig naamwoord (zn)
  • Zelfstandig naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten.
  • Zn is een naam voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
  • Zn kun je verkleinen
De (lw) boom (zn)

Een (lw) fiets (zn)
Het (lw) huisje (zn)

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Video

This item has no instructions

ZN deel 2

Ook eigennamen (Caro, Frankrijk, Mont Blanc, Amstel, Lanenga, Eva, Corlaer College) zijn zelfstandige naamwoorden.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Werkwoord (ww)
Een werkwoord is iets wat je doet of iets dat gebeurt.

Bijv. fietsen (kun je doen) of regenen (iets dat gebeurt).


Onthoud: een ww kun je vervoegen!
Dat betekent dat het verandert als je er ik, hij, wij voor zet.
Je kunt het ook in een andere tijd zetten.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Het voorzetsel (vz)
Voorzetsels zijn woorden als aan, in, op, uit en voor.

Dit worden ook wel 'kastwoorden' genoemd. 

Geven een plaats, tijd of oorzaak aan (waar of wanneer?).
Op de kast
Tijdens het feest

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Bedenk in duo's
zoveel mogelijk
voorzetsels! 


Schrijf ze op.   
2 Minuten de tijd!

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Het voorzetsel (vz)
Voorzetsels zijn woorden als aan, in, op, uit en voor.

Dit worden ook wel 'kastwoorden' genoemd. 

Geven een plaats, tijd of oorzaak aan (waar of wanneer?). 
Tijdens het feestje
Op de kast

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Video

This item has no instructions

Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een  zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord. Vaak staan ze voor het zn waar ze bij horen, maar niet altijd!
Voorbeelden:
de rode auto -->  rode zegt iets over auto en is dus bn.
de auto is rood --> rood zegt auto en is dus bn.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Het bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

'mooi ' en 'lelijk' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord
C
een voorzetsel
D
over de hele zin

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Slide 20 - Video

This item has no instructions

Wat is geen lidwoord?
A
de
B
een
C
nu
D
het

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'lastig' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
prijs is ..
A
vz
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
gewonnen is ..
A
vz
B
zn
C
ww
D
lw

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
'Judith trok een vragend gezicht.'
A
vragend
B
trok
C
gezicht
D
Judith

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
heeft is ..
A
ww
B
zn
C
bn
D
vz

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Slide 29 - Mind map

This item has no instructions