This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Wat is de formule van ammoniumsulfaat?
A
(NH4)2SO4
B
(NH4)(SO4)
C
NH4SO4
D
NH4(SO4)2
Slide 1 - Quiz
Naamgeving moleculaire stoffen
Slide 2 - Slide
Moleculaire stoffen
Bestaat uit niet-metaal atomen
Slide 3 - Slide
Griekse telwoorden
Bij moleculaire stoffen gebruiken we in de naam Griekse telwoorden.
1 = mono
2 = di
3 = tri
4 = tetra
5 = penta
Slide 4 - Slide
Voorbeelden
P2O3
Moleculaire stof
(Eerst de namen van de elementen, dan de telwoorden)
(Eerste element 1 atoom? Laat mono weg)
... fosfor .... oxide
difosfortrioxide
Slide 5 - Slide
Voorbeelden
distikstoftetraoxide
moleculair
(eerst de symbolen van de elementen, dan de indexen)
N..O..
N2O4
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Een moleculaire stof bestaat uit..
A
niet-metaal atomen
B
metaal-atomen
C
niet metaal atoom en een metaal atoom
D
uit atomen
Slide 8 - Quiz
Welke stof is geen moleculaire stof?
A
H2O
B
C6H12O6
C
Fe2O3
D
CO
Slide 9 - Quiz
De molecuulbinding zit...
A
Tussen atomen en moleculen.
B
Tussen atomen in moleculen.
C
In moleculen.
D
Tussen moleculen.
Slide 10 - Quiz
Wat is de naam van
SO3
A
monozwaveltri-oxide
B
zwavelmono-oxidetri
C
zwaveloxide
D
zwaveltri-oxide
Slide 11 - Quiz
Wat is de naam van
PCl3(g)
A
fosforchloride
B
fosfortrichloride
C
monofosfortrichloride
D
trifosformonochloride
Slide 12 - Quiz
Wat is de naam voor
C2S4
A
koolstofsulfide
B
koolstofzwavel
C
dikoolstoftetrazwavel
D
dikoolstoftetrasulfide
Slide 13 - Quiz
Molecuulmassa
Stoffen bestaan uit moleculen.
Moleculen bestaan uit atomen.
De massa van alle atomen samen is de massa van een molecuul.
Slide 14 - Slide
Symbool
atoommassa
atoomnummer
Slide 15 - Drag question
Molecuulmassa bereken
1. Schrijf de molecuulformule op.
2. Zoek de atoommassa’s op in de BINAS
3. Bereken de molecuulformule.
Voorbeeld
1. H2O
2. H = 1,0 u
O = 16,0 u
3. H = 1,0 u x 2 = 2,0 u
O = 16,0 u x 1 = 16,0 u
2,0 + 16,0 = 18,0 u
De molecuulmassa van H2O is 18,0 u
Slide 16 - Slide
Wat is de molecuulmassa van ammoniak?
Slide 17 - Open question
NH3
C6H12O6
CH4CO2
NaCl
60 u
58 u
85 u
17 u
20 u
57 u
220 u
186 u
180 u
170 u
15 u
10 u
Slide 18 - Drag question
Machten van 10
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Ezelsbruggetje
2 000 000 schrijf je als: 2 * 106
0,023 schrijf je als: 2,3 * 10-2
1 000 000
0,00 000 1
Slide 21 - Slide
Grootheden en eenheden
Grootheid = iets dat je kunt meten
Eenheid = de maat waarin je de grootheid meet
Slide 22 - Slide
Grootheden en eenheden
Grootheid = iets dat je kunt meten
Eenheid = de maat waarin je de grootheid meet
Voorbeeld:
De lengte van de tafel is 60cm
Lengte (grootheid), cm (eenheid)
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Eenheden omrekenen
Eenheden kun je omrekenen
Zo kan je van cm omrekenen naar meter
Slide 25 - Slide
Significante cijfers
Significantie met vermenigvuldigen en delen
Significantie met optellen en aftrekken
Slide 26 - Slide
Significantie met vermenigvuldigen en delen
Bij vermenigvuldigen en delen is de significantie van het antwoord altijd gelijk aan de laagste significantie
bv. 30,0 * 2,0 = 60
Want 2,0 heeft 2 significante getallen en 30,0 heeft 3
Slide 27 - Slide
Significantie met vermenigvuldigen en delen
Bij vermenigvuldigen en delen is de significantie van het antwoord altijd gelijk aan de laagste significantie
bv. 30,0 * 2 = 6 * 101
Want 2 heeft 1 significant getal en 30,0 heeft 3
Slide 28 - Slide
Significantie met
optellen en aftrekken
Bij optellen en aftrekken is de significantie van het antwoord altijd gelijk aan de laagste hoeveelheid decimalen. Je kijkt dus naar het aantal getallen achter de komma