Passe compose H3

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Programme jeudi 5 octobre

Passé composé

                  - avoir et être

                  - verbes réguliers -er

                  

Wat is "le passé composé"?

De passé composé is een handeling in het verleden

en bestaat uit 2 onderdelen:

1. een vorm van het hulpwerkwoord avoir/être

2. een voltooid deelwoord, bijvoorbeeld gelopen, aangekomen.

                    

                                                 Ik heb gelopen: J'ai marché

                                           ik ben aangekomen: Je suis arrivé

STAP 1

Kies voor de passé composé de juiste 

vorm van  

avoir / être

Stap 1: Etre / avoir

STAP 2

Maak het voltooid deelwoord 

(in dit geval met een werkwoord op -ER)

parler

Voltooid deelwoord:

parler

parlé

Voilà! Le passé composé

WW		Passé composé
donner	donn é	J' ai donn é (ik heb gegeven)
parler	parl é	J' ai parl é (ik heb gesproken)
manger	mang é	J' ai mang é (ik heb gegeten)

Uitzonderingen

WW		Passé composé
avoir	eu	J' ai eu (ik heb gehad)
être	été	J' ai été (ik ben geweest) !!!

Uitzonderingen

WW		Passé composé
avoir	eu	J' ai eu (ik heb gehad)
être	été	J' ai été (ik ben geweest) !!!

 Uit je hoofd leren!

Passé composé

Zet de volgende werkwoorden

in de passé composé.

1. ils	travailler
2. elle	aimer
3. nous	avoir
4. tu	parler
5. je	donner
6. vous	combiner
7. elles	être

Passé composé met avoir

1. ils	ont	travaillé
2. elle	ont	aimé
3. nous	avons	eu
4. tu	as	parlé
5. j'	ai	donné
6. vous	avez	combiné
7. elles	ont	été

Passé composé met être

Als je vervoegt met être moet je het voltooid deelwoord aanpassen aan het onderwerp:

(vr. enk.) Elle est arrivée (vr. mv.) Elles sont arrivées

Ils sont arrivés / nous sommes arrivé(e)s / vous êtes arrivé(e)s

Ma petite soeur .......... (is gevallen) dans le jardin.

1. est tomber
2. a tombé
3. es tombe
4. est tombée

Marie et Isa .......................... (zijn aangekomen) à la maison.

1. sont arriveé
2. sont arrivées
3. sont arrivés
4. sont arriver

Mes copains... en vacances

1. sont partis
2. sont parti
3. sont partie
4. est parti

Présent / passé composé (être/avoir)

Ik ben geweest
Jij bent
Hij is
Zij heeft
Men heeft gehad
Wij hebben gehad
Jullie hebben
Zij zijngeweest

Tu es

Elle a

il est

J'ai été

Elles ont été

Vous avez

On a eu

Nous avons eu

Tekst

Het werkwoord tomber vervoeg je in de passé composé met......

Het werkwoord chanter vervoeg je in de passé composé met....

Verreweg de meeste werkwoorden die in het Nederlands vervoegt met zijn, vervoeg je in het Frans met....

Het werkwoord avoir vervoeg je met....

Eén belangrijke uitzondering op die regel heb je geleerds in unité 1: het werkwoord être vervoeg je met....

être

avoir

être

avoir

avoir

Mardi 10 octobre

Leren toetsstof

- Neem de toetsstof door
- Voorbereiden vragen

C.Passe composé met avoir	Vertaal
1. Ik ben geweest
2. Ik heb gekeken
3. Zij hebben gekocht
4. Wij hebben gewerkt
5. Jullie hebben gedownload

Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje

Passé composé

Geen passé composé

Je fais

Il parle

Il a parlé

Nous avons regardé

J'ai fait

Nous regardons

www.appuifle.net