Proefwerk H. 2 De Grieken.

• Geschiedenis
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Proefwerk H. 2: De Grieken.

Toetsnorm: weging 3X!

Niveau: 1 mavo/ havo 

Boek: Geschiedeniswerkplaats

Onderwerp: Tijdvak 2: Grieken en Romeinen.

Vragen: 40

Punten: 70

    Geschiedenis onderbouw       

• De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en

• Politiek in de Griekse stadstaat.

Veel succes!

Neem je tijd en doe je best!

Paragraaf 2.1: De Griekse wereld!

Welk plaatje hoort bij het tijdvak waar dit hoofdstuk over gaat?

1. Plaatje 1
2. Plaatje 2
3. Plaatje 3
4. Plaatje 4

Gebruik de bron en kies het juiste antwoord.

1. 1: 1000 v.C., 500 n.C. 2: 5e .
2. 1: 500 v.C., 500 n.C. 2: 8e .
3. 1: 3000 v.C., 500 n.C. 2: 8e .
4. 1: 3000 v.C., 500 n.C. 2: 5e .

Hieronder staan drie soorten samenlevingen en twee veranderingen. Zet de cijfers in de juiste tijdsvolgorde. Begin dus met het cijfer wat als aller eerste was:

1 het ontstaan van de eerste steden
2 het ontstaan van de landbouw
3 de landbouwsamenleving
4 de landbouwstedelijke samenleving
5 de samenleving van jager-verzamelaars

1. 5 --> 2 --> 3 --> 1 --> 4
2. 5 --> 3 --> 2 --> 1 --> 4
3. 5 --> 2 --> 3 --> 4 --> 1
4. 2 --> 5 --> 3 --> 1 --> 4

In Griekenland ontstonden zelfstandige stadstaten. Noem hiervan een oorzaak.

Gebruik de twee feiten (A en B).

Omcirkel het juiste woord.

1. Feit A is een gevolg van feit B.
2. Feit A is een oorzaak van feit B.

Benoem de vier sociale groepen in Athene?

Er ontbreekt in de titel bovenin de afbeelding bij het rode kruisje een woord.
Welk woord?

1. akropolis
2. delphi
3. agora
4. perikles

Welke zin of welke zinnen zijn juist?

1 Athene was de kleinste stadstaat in het oude Griekenland.
2 Boeren en ambachtslieden verkochten hun spullen op markten.
3 De tijd van Grieken en Romeinen duurt tot 500 n.C.
4 Marktplaatsen lagen vaak buiten de stad.

1. Zin 2 en 3
2. Alleen zin 3
3. Zin 2, 3 en 4
4. Zin 1 en 2

De Grieken stichtten koloniën.
Waarom deden ze dat?

Welk begrip bedoelen we met: ¨als iets gebeurt door iets anders¨

Lees de bron!
Uit de bron kun je niet opmaken dat...

1. De Grieken dingen toevoegden aan wat ze hadden overgenomen uit het oosten.
2. De Grieken invloed hadden op Oosterse culturen.
3. De Grieken veel leerden van mensen uit het oosten.
4. Oosterse culturen invloed hadden op de Griekse cultuur.

Paragraaf 2.2: Het bestuur van een stadstaat!

Welke zin of welke zinnen zijn juist?

1 Bij een aristocratie heeft de koning alle macht.
2 Er waren alleen maar slechte tirannen in het oude Griekenland.
3 De Griekse stadstaten waren politiek zelfstandig.
4 Grieken discussieerden veel over politiek.

1. 3 en 4
2. Alleen 2
3. 1 en 3
4. 2 en 4

Atheense democratie

Moderne democratie

Slepen

Stemmen op een plein.

Stemmen in hokje.

Politieke partijen

Eerste en tweede kamer.

Duidelijk verstaanbaar

Vrouwen stemmen ook

Wat betekent democratie?

1. Een koning regeert
2. Het volk regeert
3. Een tiran regeert
4. Een kleine groep rijken regeert

'Bestuur door een groep aanzienlijke inwoners'.

Wat is de naam van deze bestuursvorm?

1. Geen van de genoemde antwoorden is juist
2. Democratie
3. Monarchie
4. Tirannie

Wie was burger in Athene?

1. Een arme man met ouders geboren in Athene.
2. Een rijke, volwassen Atheense vrouw.
3. Een handelaar in Samos
4. de 17-jarige zoon van de koning.

Lees de volgende teksten van de Griekse geschiedschrijver Herodotus.

⇒Welke bestuursvorm (=manier van regeren) beschrijft Herodotus in de tekst 1?

Gebruik de tekst

Lees eerst de bron.

Een standpunt: 'Athene was niet erg democratisch'.

Welke zin past bij bovenstaand standpunt?

1. De volksvergadering vergaderde in deze tijd ten minste 40 keer per jaar.
2. Om de kosten te beperken werd men nog zuiniger met het verlenen van burgerrecht.
3. Vanaf 399 werden er presentiegelden gegeven voor het bijwonen van de volksvergadering.
4. Geen van de genoemde zinnen past bij het standpunt.

Welk bestuur had de stad Athene?

1. Keizer
2. Democratie
3. Adel
4. Koning

Welk begrip bedoelen we met: ¨Het besturen van een land¨

Paragraaf 2.3: Geloven, weten en maken!

Op de bewegende afbeelding hiernaast zie je de oppergod van de Oude Grieken.

Wat was de naam van deze oppergod?

1. Aphrodite
2. Ares
3. Poseidon
4. Geen van de genoemde goden was de oppergod.

Wat betekent het begrip ¨klassiek.¨

Lees de bijbehorende bron.

Welke uitspraken zijn juist.

1. 1, 2, 3 en 4.
2. 1, 2 en 3.
3. 2, 3 en 4.
4. 1, 2 en 4.

Deze opdracht gaat over de Grieken en hun goden.

Om hulp te krijgen brachten de Grieken offers aan de goden, bijvoorbeeld om advies te vragen. Wat was hierbij de rol van het orakel en haar priesters?

1. De priesters kwamen dagelijks in een tempel bijeen. Het orakel gaf hen opdrachten over wat ze aan elke god moesten offeren.
2. De priesters onderzochten de wil van de goden. Het orakel legde aan de mensen uit wat de priesters hadden ontdekt.
3. Het orakel gaf een boodschap van de goden door in onverstaanbare klanken. De priesters legden uit wat ze bedoelde.
4. Het orakel vertelde mensen wat ze moesten offeren. De priesters hielpen de mensen bij het brengen van het offer.

Deze opdracht gaat over de strijd tussen de Grieken en de Perzen.

Welke opmerking over de strijd van de Grieken tegen de Perzen is juist?

1. Griekse legers vielen gezamenlijk Perzië binnen en veroverden de kustgebieden in het westen van dit rijk.
2. In de 5e eeuw v. C. wisten de Griekse stadstaten samen tweemaal een invasie van de Perzen te verslaan.
3. In de 6e eeuw veroverden de Perzen een groot deel van Griekenland, maar in de 5e eeuw wisten de Grieken hen weer te verdrijven.
4. Na een lange overheersing door de Perzen kwamen de Grieken in opstand en werden ze onafhankelijk.

Gebruik de bron.

Griekse goden werden vaak afgebeeld met voorwerpen die te maken hebben met hun taken.
Wat was de taak van Demeter? Leg je antwoord uit met een beeldelement. Iets wat je ziet.

Gebruik de bron.

Hoe noem je het verhaal in de bron?

1. Kunst
2. Legende
3. Mythe
4. Sage

De Grieken waren heel actief op het gebied van kunst.
Noem drie soorten kunst waarmee de Grieken zich bezighielden?

Hoe noemden de oude Grieken mensen die wetenschappelijk dachten?

Tip: Socrates (zie plaatje), Plato en Aristoteles zijn hier voorbeelden van.

In de Griekse wereld bestond
politieke verdeeldheid maar er was culturele eenheid.
Waaruit bestond die culturele eenheid? Noem twee dingen.

Paragraaf 2.4: Strijden of sporten!

Sleep de naam van het land naar de juiste plaats

Vaardigheid: kaartlezen

Middellandse Zee

Perzië

Griekenland

Waarom hielden de Grieken Olympische Spelen?

1. Om voor vrede te zorgen
2. Om de god Zeus te eren
3. Omdat men er veel geld aan kon verdienen
4. Om de koning te eren

Welke zin past bij de bron?

1. De Spelen waren religieus: Grieken offerden aan Zeus.
2. De Spelen waren sportief: er waren wagenrennen.
3. Een motief voor sporters om mee te doen was eer voor henzelf en hun stadstaat.
4. Grieken uit alle stadstaten deden mee aan de Olympische Spelen.

Deze vraag gaat over de oorlog tussen de Grieken en de Perzen:
1. Alexander de Grote veroverde een enorm rijk.
2. De Griekse cultuur werd tot ver in Azie verspreid.
3. Griekse stadstaten kwamen onder heerschappij van Macedonie.
4. Griekse stadstaten versloegen een Perzisch leger.

Zet de bovenstaande vier zinnen in de juiste tijdsvolgorde.

1. 4 --> 3 --> 1 --> 2
2. 3 --> 4 --> 1 --> 2
3. 4 --> 1 --> 3 --> 2
4. 4 --> 3 --> 2 --> 1

Wat betekent het begrip ¨Offer.¨

Bekijk eerst de bron.

Vergelijk de Olympische Spelen van de oude Grieken met de moderne Spelen.

Wat is een overeenkomst?

1. Atleten uit allerlei landen doen mee.
2. Vrouwen doen mee aan de Olympische Spelen.
3. Het Olympische onderdeel hardlopen gebeurt op blote voeten.
4. Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Deze vraag gaat over de oorlog tussen de Grieken en de Perzen:

1. De Grieken versloegen Perzische legers tweemaal in Griekenland.
2. Alexander kwam uit Macedonië in Noord-Griekenland.
3. Alexander werd 'de Grote' genoemd, omdat hij Griekenland veroverde.
4. In Turkije versloeg Alexander het Perzische leger.
Welke zinnen zijn JUIST?

1. 1, 2 en 4
2. 1, 3 en 4
3. 1 en 4
4. 2 en 3

Deze opdracht gaat over de Olympische Spelen.

Welke bewering over de Olympische spelen is juist?

1. De Olympische Spelen werd gehouden ter ere van de godin Olympia, vandaar de naam "Olympische Spelen".
2. Als stadstaten met elkaar in oorlog waren, sloten ze vrede als de Olympische Spelen werden gehouden.
3. Alle inwoners van stadstaten mochten meedoen aan de Olympische Spelen, óók vrouwen.
4. Geen van de genoemde beweringen is juist.

Welke overeenkomst tussen de Griekse en de moderne Olympische Spelen staat er in de bron?

Welk begrip bedoelen we met: ¨Medestander in de oorlog¨

Dit is het einde

van de toets

Kijk alle vragen naar een keer na voordat je het definitief inleverd!