Economie Oefentoets H2 Thuis in geldzaken

H2 Thuis in geldzaken
  • Schrijf je berekening op papier en noteer alleen je uitkomst hieronder zonder euro en met een komma, bv 76,50.
  • Denk aan juist afronden van geld op 2 decimalen achter komma
  • Grafische rekenmachine mag je gebruiken

  • Heel veel succes
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H2 Thuis in geldzaken
  • Schrijf je berekening op papier en noteer alleen je uitkomst hieronder zonder euro en met een komma, bv 76,50.
  • Denk aan juist afronden van geld op 2 decimalen achter komma
  • Grafische rekenmachine mag je gebruiken

  • Heel veel succes

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Noem de drie functies van geld.

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Functies van geld
Ruilmiddel

Spaarmiddel

Rekenmiddel

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

Jan en Mehmet zijn buren. Jan spreekt af met Mehmet de laminaatvloer te leggen bij Mehmet. Mehmet doet voor Jan de belastingaangifte.

Welke vorm van ruilen herken je in bovenstaand voorbeeld?


A
Indirecte ruil omdat goederen (diensten) met elkaar geruild worden.
B
Directe ruil omdat goederen (diensten) met elkaar geruild worden.
C
rekenmiddel omdat er geruild wordt van diensten
D
spaarmiddel

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Waarom spaar je geld?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
voor een doel
B
uit voorzorg
C
om rente te ontvangen
D
om te sparen

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Lex rekent in een winkel contactloos € 20 af. Wat is hiervan het gevolg voor zijn hoeveelheid chartaal geld en giraal geld? Neem uit onderstaande zinnen de letters A en B over en zet er het juiste woord achter.
Kies uit: blijft gelijk – daalt – stijgt.

De hoeveelheid chartaal geld van Lex …[A]…
De hoeveelheid giraal geld van Lex …[B]…

A
A en B blijven gelijk
B
A en B dalen
C
A en B bstijgen
D
A. blijft gelijk B. daalt

Slide 11 - Quiz

giraal geld is niet tastbaar (staat op een rekening)

Chartaal geld is tastbaar, denk aan contant geld

schrijf je berekening op papier.
Geef alleen uitkomst op zonder % (afronden op 1 decimaal).
bv 20,35% wordt 20,4

Slide 12 - Open question

(3,2 – 4,4) ÷ 4,4 × 100 = 27,3% afgenomen

Noem een derde motief

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Bekijk de spaarvormen in het overzicht.
Elly besluit € 2.500 op een deposito met een looptijd van 5 jaar te zetten.
Na twee jaar heeft ze € 22,50 aan rente ontvangen.
Welke spaardeposito heeft Elly genomen?
De ABN AMRO, de ING of Rabobank. Zet de berekening erbij om je antwoord te onderbouwen.

Slide 14 - Open question

ABN AMRO (€ 22,50 ÷ € 2.500) × 100 = 0,9% in twee jaar dus 0,45% per jaar.
Elly besluit € 2.500 op een internetspaarrekening te zetten. Ze krijgt daarop 0,6% rente.
Bereken op basis van samengestelde rente het totale spaarbedrag dat na drie jaar op haar internetspaarrekening staat. (berekening erbij)

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Leg uit wat directe ruil is

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Als ik geld pin dan
A
Stijgt chartaal geld
B
Stijgt giraal geld
C
Stijgt chartaal geld en daalt giraal geld
D
Stijgt giraal geld en daalt chartaal geld

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Als je contant geld stort op een betaalrekening, wat gebeurt er dan met je chartale geld?
A
neemt toe.
B
neemt af.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Op mijn spaarrekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Mobiele telefoon A kost € 400 en mobiele telefoon B kost € 500.
In dit geval wordt geld gebruikt als ...
A
oppotmiddel
B
ruilmiddel
C
rekenmiddel
D
wordt geen gebruik gemaakt van (functies) van geld

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Geld kan een ruilmiddel, spaarmiddel of rekenmiddel zijn.
Welke van deze geldfunctie herken je?

Yara koopt voor €80 een tweedehands fiets.

A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Het spaarmotief is hier
A
voorzorg
B
rente
C
doel
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Isa zet zo veel mogelijk geld op haar bankrekening om hier een beloning voor te krijgen. Wat is haar spaarmotief?
A
Voor een doel
B
Voor de rente
C
Uit voorzorg

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Welk spaarmotief herken je?

Sparen voor een nieuw spel voor op de playstation
A
Uit voorzorg
B
Voor de rente
C
Voor een doel

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Je bouwt een buffer op voor onvoorziene uitgaven. Welk spaarmotief hoort hier bij?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor rente
C
Sparen voor veiligheid
D
Sparen uit voorzorg

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een debetsaldo en wat is een creditsaldo?

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Wat is een negatief saldo op je bankrekening?

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Je saldo is €1200,-. Er wordt €1800,- afgeschreven. Wat is je nieuwe saldo? Geef aan of het credit of debet is

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Je oude saldo is €200. Je ontvangt €10 en betaalt €5,-. Wat is je nieuwe saldo?
Geef aan of het credit of debet is

Slide 31 - Open question

This item has no instructions