5.1 hoofd schouder knie en teen

5.1: hoofd, schouders, knie en teen

Aan het einde van de les ken jij alle delen van je lichaam. 

wat gaan we doen?

Herhaling

Uitleg

Taalcompleet boek + laptop

Afsluiten

de rug

• de rug -  de ruggen
• zin: Ik heb in de tuin gewerkt en nu heb ik pijn in mijn rug. 

de vinger

• Aan je hand zitten vijf vingers
• de vinger - de vingers
• zin: Hij heeft pijn aan zijn vinger. 

de schouder

De peuter zat bij zijn vader op de schouders.

de knie

Ik zit op mijn knie.

de knie - de knieën 

het hoofd - de hoofden

de voet - de voeten

de teen - de tenen

de bil - de billen

het been

• deel van je lichaam
• tussen billen en tenen
• het been - de benen
• zin: Zijn benen doen zeer van het lopen.
• zin: Haar been is gebroken.

de arm

• deel van je lichaam
• tussen hand en schouder 
• de arm - de armen
• zin: Ik heb mijn armen nodig in de sportschool.
• zin: Mijn rechter arm is sterk en mijn linker arm niet.

de buik

• zacht deel van je lichaam
• voorkant van je lichaam
• de buik - de buiken 
• zin: Hij heeft pijn in zijn buik als hij bang is.
• zin: Zij heeft een baby in haar buik.

het lichaam

• armen, benen, hoofd, buik, rug enz. bij elkaar van mens of dier
• het lichaam - de lichamen
• zin: Haar lichaam is sterk.

de hand

de of het?

..... arm

1. de
2. het

Ik heb pijn aan mijn hoofd.

1. 
2. 

Is dit een arm?

1. Ja, dit is een arm.
2. Nee, dit is geen arm.

Is dit een hoofd?

1. Ja, dit is een hoofd.
2. Nee, dit is geen hoofd.

arm

buik

oog

mond

wang

Wat hoort bij het gezicht, wat hoort verder bij het lichaam?

de knie

de schouder

de arm

de borst

de voet

het oor

de vingers

de buik

de enkel

Ik loop met mijn .......

1. benen
2. handen
3. hoofd

Ik lig op mijn ....... in bed.

1. teen
2. rug
3. knie

het been

de nek

de rug

de schouders

de heup

de buik

de vinger

de hand

de elleboog

de arm

De leerlingen gaan de woorden met de afbeeldingen matchen.