This lesson contains 63 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
SO
De Vroege Middeleeuwen
Slide 1 - Slide
Gebruik de bron
Monniken hadden een aantal taken. Zo schreven zij bijvoorbeeld boeken over.
➤Noem nog twee taken van monniken die niet op de afbeelding te zien zijn.
Gebruik de bron
Slide 2 - Open question
Een voorbeeld van een geestelijke is een monnik.
➤Geef nog twee voorbeelden van geestelijken.
Slide 3 - Open question
Sommige mensen vinden dat de middeleeuwen een donkere tussentijd is.
➤Geef een voorbeeld waaruit blijkt dat sommige mensen gelijk hebben als ze zeggen dat het een donkere tussentijd is.
Slide 4 - Open question
➤Waarom maken herendiensten het leven van een horige zwaarder dan die van een vrije boer?
Slide 5 - Open question
In de Middeleeuwen bestond het leenmannenstelsel.
➤Geef een ander woord voor leenmannenstelsel.
Slide 6 - Open question
➤Waarom twijfelde niemand aan de verdeling in standen?
Slide 7 - Open question
Karel de Grote gaf stukken land in leen aan leenmannen.
➤Waarom deed hij dat?
Slide 8 - Open question
Gebruik de bron
Horigen hadden veel plichten.
➤ Welke twee plichten van horigen zie je in de tekst terug?
Gebruik de bron
Slide 9 - Open question
Ondanks alle plichten, kon het toch gebeuren dat een boer bij een edelman kwam en vroeg: ‘Mag ik uw horige worden?
➤ Waarom zou een boer horige willen worden? Bedenk de meest logische reden.
Slide 10 - Open question
De Kerk werd in de loop van de middeleeuwen steeds rijker. De Kerk bezat heel veel grond en hoge geestelijken woonden in prachtige paleizen.
➤Hoe kwam de Kerk aan al dat geld en al die grond? Geef twee oorzaken.
Slide 11 - Open question
Naast werken op het land, was een horige ook verplicht om herendiensten te doen.
➤ Geef twee voorbeelden van herendiensten.
Slide 12 - Open question
In de Tijd van monniken en ridders bestonden er al kastelen. Die werden bewoond door edelen en hun ridders. Maar deze kastelen zagen er heel anders uit als de kastelen van ná het jaar 1000.
➤ Beschrijf een kasteel dat gebouwd is in het jaar 850.
Slide 13 - Open question
Gebruik de bron
In het verhaaltje staan twee fouten.
➤Schrijf de fouten op, en schrijf erbij waarom het fout is.
Gebruik de bron
Slide 14 - Open question
Dit zijn schaakstukken van een schaakspel uit de twaalfde eeuw, die ook wel The Lewis Chessman worden genoemd. Ze zijn gemaakt van walrustand.
Sleep de onderdelen naar de juiste schaakstukken.
Adel
Geestelijkheid
Ridder
Koning
Bisschop
Slide 15 - Drag question
1500
v. Chr.
1000
v. Chr.
500
v. Chr.
1
500
1000
1500
2000
2050
Sleep de iconen naar de juiste plek in de tijdlijn.
Slide 16 - Drag question
G
F
I
H
R
R
B
S
D
T
E
D
S
A
A
D
S
T
N
M
P
K
K
L
V
W
Klik op de schaakstukken en lees de stelling.
Is de stelling juist? Sleep het schaakstuk dan naar het juiste coordinaat. De schaakstukken vormen dan een woord.
Een horige moest pacht betalen voor de grond (D,8)
♟
Karel de Grote was koning en keizer (A,5)
♔
Karel de Grote was een leenheer (C,4)
♔
De geestelijkheid was de derde stand (A,8)
♗
Monniken en ridders horen bij de geestelijken (G,1)
♗
Een leenman moet trouw zweren aan de leenheer (F,7)
♔
Monniken en nonnen horen bij de lage geestelijken (H,4)
♗
Het middeleeuwse woord voor een slaaf is een horige (G,3)
♟
Herendiensten deed de leenheer voor de leenman (B,2)
♔
De Paus is de hoogste geestelijke van de christelijke kerk (D,5)
♗
Ridders woonden in een klooster (E,4)
♗
Horigen waren vrij om weg te gaan van hun land (G,6)
♟
Slide 17 - Drag question
Sleep de teksten naar de juiste plek in de afbeelding
Ik ben van adel
Ik ben een geestelijke
Ik betaal pacht
Eerste stand
Tweede stand
Derde stand
Slide 18 - Drag question
➤Sleep steeds een vinkje naar het goede woord om de zin kloppend te maken.
Na de val van het Romeinse Rijk werd er veel meer / minder gehandeld in Europa.
Na de val van het Romeinse Rijk waren er veel / weinig oorlogen in Europa.
Na de val van het Romeinse Rijk ontstaan er veel / nauwelijks steden in Europa.
Slide 19 - Drag question
➤Zet de volgende geestelijken in de juiste volgorde van macht. Begin met de geestelijke die het machtigst is, en eindig met de geestelijke die het minst machtig is.
Priester
Paus
Bisschop
Monnik
Slide 20 - Drag question
W I L L I B R O R D
L E E N S T E L S E L
K L O O S T E R
B O N I F A T I U S
H O R I G E
L E E N H E E R
Slide 21 - Drag question
Maak het drieslagstelsel kloppend.
🏝
🐄
☃️
🐄
🏝
☃️
☃️
🐄
🏝
Slide 22 - Drag question
➤Voor zijn ridders was Karel de Grote de leenheer.
A
Goed
B
Fout
Slide 23 - Quiz
➤Karel de Grote is in het systeem van het feodalisme de .....
A
leenheer
B
leenman
Slide 24 - Quiz
➤Wie is dit?
A
Karel de Kale
B
Karel de Kleine
C
Karel V
D
Karel de Grote
Slide 25 - Quiz
➤Karel de Grote leefde in de tijd van Grieken en Romeinen.
A
Goed
B
Fout
Slide 26 - Quiz
➤De Tijd van Monniken en Ridders is:
A
van 500-1000
B
van 1000-1500
C
hetzelfde als de Vroege Middeleeuwen
D
hetzelfde als de Late Middeleeuwen
Slide 27 - Quiz
➤Van wanneer tot wanneer duurde de middeleeuwen?
A
500-1300
B
800-1700
C
500-1500
D
500-1700
Slide 28 - Quiz
➤Wanneer waren de Vroege Middeleeuwen?
A
300 - 500 n.Chr
B
500 - 1000 n.Chr
C
1000 - 1300 n.Chr
D
1300 - 1500 n.Chr
Slide 29 - Quiz
Gebruik de bron
Gebruik de bron
➤Wie is de ‘hij’ over wie de tekst gaat?
A
Bonifatius
B
Wilibrord
C
Lodewijk de Vrome
D
Karel de Grote
Slide 30 - Quiz
➤Wat is een goed voorbeeld
van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.
Slide 31 - Quiz
➤Wat is de beste omschrijving van het begrip ‘geestelijken’?
Kies het juiste antwoord.
A
Hij moet in zijn gebied doen waar hij zin in heeft.
B
Hij moet elke ochtend bijtijds opstaan.
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer.
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan onderleenmannen.
Slide 32 - Quiz
➤Wat is de beste omschrijving van het begrip ‘geestelijken’?
Kies het juiste antwoord.
A
mensen die in God geloven
B
mensen die iedere week naar de kerk gaan
C
mensen die in dienst zijn van de kerk
D
mensen die voor andere mensen bidden
Slide 33 - Quiz
➤Een vrouwelijke monnik wordt een non genoemd.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 34 - Quiz
➤Monniken bidden acht keer per dag
A
Waar
B
Niet waar
Slide 35 - Quiz
➤Het verzorgen en genezen van zieken was één van de taken van monniken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 36 - Quiz
➤Monniken zijn geen geestelijken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 37 - Quiz
Door het harde leven gingen veel mensen het christendom extra belangrijk vinden.
➤Waarom was dat zo?
A
De mensen hoopten dat God hen zou beschermen tegen honger, ziekte en dood.
B
In de Bijbel staat hoe je betere medicijnen kunt maken en hoe je grotere oogsten kunt krijgen.
C
Als je christen was, mocht je in een klooster wonen. Daar was wel genoeg voedsel.
D
Als je arm, maar goed geleefd had, werd je na je dood erg rijk in de hemel.
Slide 38 - Quiz
➤Veel monniken konden lezen en schrijven.
Zij schreven oude boeken over.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 39 - Quiz
➤Het drieslagstelsel is een manier van landbouw waarbij een akker elk derde jaar braak ligt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 40 - Quiz
➤Dankzij het drieslagstelsel werd de landbouwgrond vruchtbaarder.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 41 - Quiz
➤Door het drieslagstelsel werden de oogsten kleiner, omdat een deel van de grond leeg was.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 42 - Quiz
➤Het drieslagstelsel werd gebruikt vanaf ongeveer het jaar 600.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 43 - Quiz
Gebruik de bron
Gebruik de bron
Je denkt misschien dat horigen iets zijn van heel lang geleden. Maar ook in onze tijd zijn er nog horigen.
➤Waarom is de vrouw uit de tekst een horige?
A
Ze moet een deel van de tijd op de akkers van de landheer werken.
B
Als er gevaar dreigt, wordt ze beschermd door de landheer.
C
Ze mag weg van het land van de landheer.
D
Ze hoort bij de derde stand, en haar landheer niet.
Slide 44 - Quiz
➤Welke uitspraak past bij de Tijd van monniken en ridders?
A
Het was veel veiliger dan in de tijd van het Romeinse Rijk.
B
Na het Romeinse Rijk brak er een strijd uit om de macht. Uiteindelijk werd het Frankische volk het sterkst.
C
Na de val van het West-Romeinse Rijk voerden de Romeinen oorlog met de Franken.
D
De meeste mensen gingen in steden wonen. Daardoor werden de steden groter.
Slide 45 - Quiz
➤Welke zin is juist?
A
In een leengebied konden meerdere domeinen liggen.
B
In elk leengebied lag één domein.
C
In een domein konden meerdere leengebieden liggen.
D
In elk domein lag één leengebied.
Slide 46 - Quiz
De leenman en de horige hadden allebei plichten.
➤Bij wie hoort de volgende plicht?
Herendiensten doen.
A
leenman
B
horige
Slide 47 - Quiz
De leenman en de horige hadden allebei plichten.
➤Bij wie hoort de volgende plicht?
Bescherming bieden als er gevaar dreigt.
A
leenman
B
horige
Slide 48 - Quiz
De leenman en de horige hadden allebei plichten.
➤Bij wie hoort de volgende plicht?
Toestemming vragen om te mogen trouwen
A
leenman
B
horige
Slide 49 - Quiz
De leenman en de horige hadden allebei plichten.
➤Bij wie hoort de volgende plicht?
Trouw beloven aan de koning.
A
leenman
B
horige
Slide 50 - Quiz
➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?
Leo, de bisschop van Aken.
A
adel
B
geestelijkheid
C
boeren
Slide 51 - Quiz
➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?
Herman, een horige die op het gebied van een ongelofelijk onvriendelijke edelman woont
A
adel
B
geestelijkheid
C
boeren
Slide 52 - Quiz
➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?
Maria, een oude vrouw die in een klooster bij Maastricht woont.
A
adel
B
geestelijkheid
C
boeren
Slide 53 - Quiz
➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?
Klaas, een vrije boer met een lange baard.
A
adel
B
geestelijkheid
C
boeren
Slide 54 - Quiz
➤Hoort de volgende persoon bij de adel, de geestelijkheid of de boeren?
Koning Karel de Kale, een kleinzoon van Karel de Grote.
A
adel
B
geestelijkheid
C
boeren
Slide 55 - Quiz
➤Karel de Grote was een Romeinse keizer.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 56 - Quiz
➤Karel de Grote werd in het jaar 800 geboren.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 57 - Quiz
➤Karel de Grote stierf in het jaar 814.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 58 - Quiz
➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?
Paus
A
Wel
B
Niet
Slide 59 - Quiz
➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?
Bisschop
A
Wel
B
Niet
Slide 60 - Quiz
➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?
Priester
A
Wel
B
Niet
Slide 61 - Quiz
➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?
Monnik
A
Wel
B
Niet
Slide 62 - Quiz
➤Woont de volgende persoon wel of niet in een klooster?