V4 - Reflexive Verben und Reflexivpronomen

V4 - Woche 20 - Stunde 1
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

V4 - Woche 20 - Stunde 1

Slide 1 - Slide

Planung Stunde 1

  • Vokabeln: besprechen K4 L3 Lernbox N-D

  • Grammatik: Reflexive Verben und     Reflexivpronomen

  • Machen: K3: Lek. 2 Aufgabe 25, 26

Ziele

  •  Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn en hoe je het wederkerend voornaamwoord vervoegt.

  • Je kunt aangeven wanneer je je 4e en 3e naamval bij wederkerende werkwoorden gebruikt. 


Slide 2 - Slide

Grammatik: reflexive Verben und Pronomen
(wederkerend werkwoord en voornaamwoord)
Een wederkerend voornaamwoord is een werkwoord waarbij ‚zich‘ gebruikt wordt. Het wederkerend voornaamwoord slaat terug op het onderwerp van de zin. Zowel in het Duits als het Nederlands komen deze werkwoorden regelmatig voor.
Voorbeelden:
  • zich vergissen > ik vergis me      - Ich irre mich
  • zich verheugen > hij verheugt zich  - Er freut sich
  • zich interesseren > wij interesseren ons - Wir interessieren uns

Slide 3 - Slide

Wederkerende werkwoorden vervoegen
Om de wederkerende werkwoorden te kunnen gebruiken, moet je een werkwoord kunnen vervoegen. Hoe ging dat ook alweer?

--> Een werkwoord vervoegen:  stam + (fe) E – ST – T – EN – T – EN
  • stam = hele werkwoord (= infinitief) min -en/-n
  • kommen: komm-
  • arbeiten: arbeit-
  • regnen: regn-

Slide 4 - Slide

Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (zich haasten)
ich              beeile  mich                      ik haast me
du               beeilst dich                       jij haast je
er/sie/es  beeilt   sich                       hij/zij/het haast zich    
wir               beeilen uns                      wij haasten ons
ihr                beeilt   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeilen sich                      zij haasten zich/ u haast zich

Slide 5 - Slide

toevallig wederkerend
Andere werkwoorden zijn toevallig wederkerend: Ze kunnen zowel zonder als met wederkerend voornaamwoord voorkomen.

Bijvoorbeeld:
  • Zich wassen – Ik was me. – Ich wasche mich.
        Ik was mijn hond. – Ich wasche meinen Hund.
  • Zich scheren – Hij scheert zich. – Er rasiert sich.
       Hij scheert zijn baard. – Er rasiert seinen Bart.

Slide 6 - Slide

Bij deze toevallig wederkerende werkwoorden kan het wederkerend voornaamwoord in de 3e of 4e naamval staan. Het verschil tussen de 3e en de 4e naamval is alleen zichtbaar bij mir / mich en dir / dich. 
Bijvoorbeeld:  Ich wasche mir die Haare (+3)   -   Ich wasche mich (+4). 

Slide 7 - Slide

Ich dusche ... (mij) jeden Morgen.
A
mir
B
ich
C
mich
D
mein

Slide 8 - Quiz

Ich kaufe ... (mij) ein Auto.
A
mich
B
mir
C
ich
D
mein

Slide 9 - Quiz

Du käufst .... (jou) ein Fahrrad.

Slide 10 - Open question

Du duschst ... (je) jeden Abend.

Slide 11 - Open question

Er käuft (zich).... ein Boot.

Slide 12 - Open question

jetzt üben
Machen:
  • Lektion 2: Aufgabe 25, 26
       Hilfsmittel: Vakboekje 04
       Zeit: 20 Minuten, danach besprechen

Fertig: Lernen Lernbox K4 L3 N-D

Slide 13 - Slide

                                   Nächste Stunde 

  • Lesen

Slide 14 - Slide

Grammatik - Lektion 2
Wat zijn wederkerende werkwoorden?
Een wederkerend werkwoord komt voor in combinatie met een wederkerend voornaamwoord: bijv. sich schämen, sich waschen, sich ändern. Het wederkerend voornaamwoord slaat terug op het onderwerp van de zin. Bijvoorbeeld: Wir schämen uns.

Andere werkwoorden zijn toevallig wederkerend: Ze kunnen zowel zonder als met wederkerend voornaamwoord voorkomen.
Bijvoorbeeld:
Zich wassen – Ik was me. – Ich wasche mich.
Ik was mijn hond. – Ich wasche meinen Hund.
Zich scheren – Hij scheert zich. – Er rasiert sich.
Hij scheert zijn baard. – Er rasiert seinen Bart.



Slide 15 - Slide