M1A - Chapitre 2 - E + herhaling ABCD

Aujourd'hui
Herhalen ABCD
Nakijken t/m ex. 19
Regarder: E
- ex. 20, 21, 22


Les buts: 
- je kunt een tijdschriftartikel over een familievakantie begrijpen
- je kent woorden die te maken hebben met familie en vakantie
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Aujourd'hui
Herhalen ABCD
Nakijken t/m ex. 19
Regarder: E
- ex. 20, 21, 22


Les buts: 
- je kunt een tijdschriftartikel over een familievakantie begrijpen
- je kent woorden die te maken hebben met familie en vakantie

Slide 1 - Slide

maar

Slide 2 - Open question

le repas

Slide 3 - Open question

na, daarna
A
après
B
avec
C
et
D
quoi

Slide 4 - Quiz

het vlees

Slide 5 - Open question

Je zit op het terras in Parijs.
Hoe vraag je om de kaart?

Slide 6 - Open question

Hoe zeg je: eet smakelijk

Slide 7 - Open question

Hoe bestel je een cola en een pizza?
A
C'est un coca et une pizza
B
J'adore un coca et une pizza!
C
Voilà
D
Un coca et une pizza, s'il vous plait.

Slide 8 - Quiz

Werkwoorden op -er

Slide 9 - Slide

Werkwoorden op -er
Hoe vervoeg je de werkwoorden op -er ?

Slide 10 - Slide

Werkwoorden op -er
  • Stam: -er eraf halen

Slide 11 - Slide

Werkwoorden op -er
  • Stam: -er eraf halen
  • Uitgangen:
je 
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles

Slide 12 - Slide

Werkwoorden op -er
  • Stam: -er eraf halen
  • Uitgangen:
je                      e
tu                      es
il / elle / on    e
nous                 ons
vous                 ez
ils / elles         ent

Slide 13 - Slide

Werkwoorden op -er
  • Stam: -er eraf halen
  • Uitgangen:
je                      e
tu                      es
il / elle / on    e
nous                 ons
vous                 ez
ils / elles         ent
Exemple: donner

je  donne
tu donnes
il / elle / on donne
nous donnons
vous donnez
ils / elles donnent

Slide 14 - Slide

Wat is de stam van parler?

Slide 15 - Open question

Wat is de stam van danser?

Slide 16 - Open question

Zet in de goede vorm:
nous (trouver) ____________
A
trouvez
B
trouvons
C
trouves
D
trouvent

Slide 17 - Quiz

donner - tu ...
A
donner
B
donne
C
donnes
D
donnons

Slide 18 - Quiz

manger - je ...
A
manger
B
mangez
C
manges
D
mange

Slide 19 - Quiz

danser - elle ...
A
dansons
B
danses
C
danse
D
dansez

Slide 20 - Quiz

parler - vous ...
A
parlez
B
parlons
C
parlent
D
parle

Slide 21 - Quiz

vertaal:
hij praat
A
il parles
B
il parlons
C
il parler
D
il parle

Slide 22 - Quiz

vertaal:
jij zoekt
A
tu cherches
B
tu cherche
C
tu cherchons
D
tu cherchez

Slide 23 - Quiz

Ken je de persoonlijke voornaamwoorden nog?
Sleep NL naar FA.
ik
jij
HIJ
ZIJ (1 persoon)
WIJ / MEN
WIJ
U / JULLIE
ZIJ (m + mv)
ZIJ (v + mv)
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles

Slide 24 - Drag question

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' 
Grammaire 'Avoir' 
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 25 - Drag question

positif
négatif
détester
adorer
bon
le problème
j'aime
cher

Slide 26 - Drag question

Nakijken

Slide 27 - Slide

Aujourd'hui
Herhalen ABCD
Nakijken t/m ex. 19
Regarder: E
- ex. 20, 21, 22
Lire: F
- ex. 23, 24


Les buts: 
- je kunt een de belangrijkste informatie uit een film begrijpen
- je kent woorden die iets te maken hebben met kopen

Slide 28 - Slide

Les devoirs
Volgende week SO!

Slide 29 - Slide