H3, grammatica , 1h, 13-01-2020

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
9.25 - 9.35 -  Lezen in leesboek
9.35 - 9.40 - Wat weet je nog? (Grammatica; woordsoorten)
9.40 - 9.50  - Huiswerk bespreken
9.50 - 10.00 - Uitleg voorzetsels 
10.00 - 10.10 - Zelfstandig werken







Slide 2 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Slide

Samengevat; woordsoorten
  • lidwoorden : de, het, een 
  • zelfstandige naamwoorden: mensen, dieren, planten of dingen. Je kan er vaak een lidwoord voor zetten. LET OP: ook eigennamen zijn zelfstandige naamwoorden (Hugo, koolmees, Berlijn en Zuid-Afrika)

  • bijvoegelijke naamwoorden: zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: (een schattige hond, een dure laptop, een stoffig huis)

Slide 4 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 11 en 12 op bladzijde 135

Controleer je antwoorden:
  • Zet een krul als je het goed hebt.
  • Verbeter je antwoord als je deze fout had. 

Slide 5 - Slide

Voorzetsels
Voorzetsels staan vaak in zinsdelen waarbij je een vraag kunt stellen als; waarin, waaronder, waarmee, of waardoor?

Waarschijnlijk heb je geleerd dat je het voorzetsel kan invullen op de puntjes bij:
.... het feest
.... de kooi

Slide 6 - Slide

Voorzetsels

Kan je altijd voor .... de kooi of .... het feestje zetten! 

Welke voorzetsels herken je in de onderstaande zinnen?
  1. In de eerste klas ben ik naar het brugklaskamp geweest.
  2. Op mijn twaalfde ben ik uit een boom gevallen. 
  3. In Nederland staan vaak fietspalen langs de weg. 
  4. Achter dat huis moet je niet komen, daar naast de buurman. 
  5. Ik ben tijdens dat feestje op mijn knie gevallen. 

Slide 7 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Maken 13, 14, 15 en 16 (blz. 135 en 136)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Ga dan lezen in je leesboek

timer
15:00

Slide 8 - Slide

Lesafsluiting

Welke vier woordsoorten kennen we tot nu toe?

Slide 9 - Slide

Uitleg zinsopbouw
Bij sommige werkwoorden moet je maar één basisvraag stellen. Bijvoorbeeld:
De hond slaapt.

Je kan niet vragen: Wat slaapt de hond? Je hoeft bij dit werkwoord maar één basisvraag te stellen. Wie slaapt? 

Bij sommige werkwoorden moet je de wie vraag stellen, maar kun je ook de wat vraag stellen.
Bijvoorbeeld:
Lisa zingt. Wat zingt Lisa? Lisa zingt een lied.
Klaas tekent. Wat tekent Klaas? Klaas tekent een hond. 

Slide 10 - Slide

Samengevat
1. Een werkwoord waar je alleen een wie vraag bij moet stellen (Hij slaapt)
2. Een werkwoord waar je een wie & een wat vraag bij moet stellen. (De tuinman hakt de boom om)
3. Een werkwoord waar je een wie vraag bij moet stellen, maar ook een wat vraag bij kunt stellen. (Linda zingt, Linda zingt een lied) 

Noteer van deze werkwoorden de juiste soort. (maak een keuze uit 1, 2 of 3)
Wassen, zwemmen, opbellen, fietsen, wegsturen. 

Slide 11 - Slide

Pauze

Slide 12 - Slide

Raadgedicht

Raadgedicht
https://raadgedicht.nl/strafschopspecialist/


Slide 13 - Slide

Wat weet je nog?
Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 14 - Slide

Opdrachten bespreken
Wat? Opdracht 15 en 16 blz. 69 en 70

- Je kijkt met een andere kleur pen na
- Verbeter je antwoord als deze fout is
- Zet een krul als je het antwoord goed hebt

Slide 15 - Slide

Verhaal maken

Ik heb acht vrijwilligers nodig die voor het bord willen komen, deze leerlingen moeten in een rijtje staan. We gaan vandaag weer een verhaal maken. Deze keer gaan jullie niet omstebeurt een woord zeggen, maar word je aangewezen. Het kan zijn dat je dan een langer deel van een verhaal moet vertellen, wellicht een paar zinnen of slechts een woord.

De klas bepaalt of je af bent. Je bent af als je ehhhhh, het woord ervoor herhaalt of natuurlijk als je vloekt of scheldt in het verhaal. De klas moet dus goed opletten of dit niet gebeurt. 

Daarnaast bepaalt de klas het onderwerp van het verhaal. Het verhaal moet hier dus ook een beetje over blijven gaan (enkele uitwijkingen zijn in principe prima). 

Slide 16 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 17 - Slide