This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Planning van de les
Start, mededelingen en planning
Aan de slag met huiswerk tot 8:40
Quiz over H4 om 8:40
Afsluiting & vooruitblik
Slide 2 - Slide
Weektaak
Maken paragraaf 4.6 digitaal
Volgende week PW H4 paragraaf 1 t/m 6 op 22 & 23 april.
Groep die donderdag er is, maakt deze donderdag
Groep die vrijdag aanwezig is, maakt deze vrijdag
Slide 3 - Slide
aan de slag met §4.6
Maken digitaal de opdrachten
Ben je klaar? ga dan leren
Om 8:40 gaan we een quiz spelen
Slide 4 - Slide
Welk begrip ? Het vermogen van de aarde om alle mensen te kunnen laten leven/wonen.
A
duurzame ontwikkeling
B
voetafdruk
C
draagkracht
D
cradle-to-cradle
Slide 5 - Quiz
Welk begrip hoort bij de omschrijving? Manier van landbouw waarbij geen kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt.
Slide 6 - Open question
Wat is een voorbeeld van duurzame energie? Energie opgewekt met …
A
Zonnenpanelen
B
aardgas
C
aardolie
D
windmolens
Slide 7 - Quiz
Je woont duurzaam met groene stroom, zonnepanelen, goede isolatie en je scheidt je afval. Je verbruikt net zoveel energie als dat er wordt opgewekt. Welk begrip past hier het beste bij?
A
energieneutraal
B
cradle-to-cradle
C
groene stroom
D
Duurzame energie
Slide 8 - Quiz
Hoe kun je het beste je ecologische voetafdruk verkleinen?
A
In plaats van chocoladepasta op je brood er aardbeien uit Marokko op doen.
B
Je woning verwarmen door fossiele brandstoffen te gebruiken.
C
Door producten te kopen die als cradle-to-cradle zijn ontworpen.
D
Door kleding uit arme landen als Bangladesh te kopen.
Slide 9 - Quiz
Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving? Het verbouwen van één gewas op grote stukken grond.
Slide 10 - Open question
Wat is energietransitie?
A
Voorzien in eigen behoeften zonder dat het milieu belast wordt en zonder dat grondstoffen uitgeput raken.
B
Er wordt in een huis net zoveel energie verbruikt als dat er wordt opgewekt in dat huis.
C
De hoeveelheid afval per kilo die een persoon produceert per jaar in Nederland.
D
Het overschakelen van het gebruik van fossiele energie naar duurzame energie, bijvoorbeeld zonne-energie.
Slide 11 - Quiz
Wat zijn voorbeelden van niet-hernieuwbare grondstoffen?
A
aardgas, steenkool en aardolie
B
zonnepanelen en windmolens
C
aardolie, aardgas en ijzer
D
groene stroom, aardwarmte en zonnepanelen
Slide 12 - Quiz
Hoe noemen we de energiebronnen aardgas, aardolie en steenkool ook wel?
Slide 13 - Open question
Welk woord hoort op de plaats van de letter X te staan?
Een gemiddelde Nederlander heeft een ecologische voetafdruk van 6,2 hectare per jaar. De helft hiervan bestaat uit (X). Dit gas komt vrij als je fossiele brandstoffen gebruikt.
Slide 14 - Open question
Wat zijn kenmerken van biologische landbouw?
Slide 15 - Open question
Wat is recyclen?
A
Het verbranden van een product
B
Het hergebruiken van een product
C
Het verwerken tot een nieuw product
Slide 16 - Quiz
Wat is genetische modificatie?
A
Het bestrijden van ziektes met bestrijdingsmiddelen die slecht zijn voor het milieu.
B
Het gebruik van kunstmest zodat planten sneller groeien.
C
Het telen van plantenrassen die beter zijn voor onze gezondheid.
D
Het veranderen van erfelijke eigenschappen van planten.