Toets woordenschat H1 H2 en Formuleren H2 H4 / 1HV
Toets woordenschat H1 H2 en Formuleren H2 H4 1HV
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Toets woordenschat H1 H2 en Formuleren H2 H4 1HV
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
.... zijn delen van het lichaam met een eigen taak
Middenrif
Cellen
Organen
Orgaanstelsel
Slide 3 - Drag question
Organen zijn opgebouwd uit .... , de kleinste bouwstenen van je lichaam.
middenrif
cellen
organen
orgaanstelsel
Slide 4 - Drag question
Organen die samenwerken aan dezelfde grotere taak vormen een .... .
middenrif
cellen
organen
orgaanstelsel
Slide 5 - Drag question
Het .... , een dik vlees, verdeelt de romp in de buikholte en borstholte.
middenrif
cellen
organen
orgaanstelsel
Slide 6 - Drag question
Welk woord past in de zin? Van al onze buitenlandse reizen nemen wij een eierdopje als ___________ mee; we hebben er inmiddels meer dan dertig.
A
experiment
B
sympathiek
C
souvenir
D
duo
Slide 7 - Quiz
Welk woord past in de zin? Guus en Janet vormen een succesvol ___________ op de tennisbaan; ze verslaan alle tegenstanders in de damesdubbel.
A
experiment
B
duo
C
uniek
D
liefkozen
Slide 8 - Quiz
Welk woord past in de zin? Tijdens de Tweede Wereldoorlog is Rotterdam geheel _______________: geen enkel gebouw stond meer overeind.
A
bejegend
B
gevreesd
C
geanalyseerd
D
geruïneerd
Slide 9 - Quiz
Welk woord past in de zin? De ambtenaren moeten het probleem eerst nauwkeurig ____________, daarna kunnen zij pas naar oplossingen zoeken.
A
bejegenen
B
liefkozen
C
vrezen
D
analyseren
Slide 10 - Quiz
Welk woord past in de zin? In de apenkolonie van Burgers’ Zoo zie je dat vrouwtjesapen hun baby’s geregeld _____________.
A
experimenteren
B
liefkozen
C
ruïneren
D
amicaal
Slide 11 - Quiz
Welk woord past in de zin? De ooms en tantes van mijn moeders kant gaan heel __________ met elkaar om; familie-bijeenkomsten zijn daarom altijd heel gezellig.
A
amicaal
B
recent
C
bejegenend
D
analyserend
Slide 12 - Quiz
Welk woord past in de zin? Wegens te weinig ___________________ is het kampeerweekend afgelast.
A
animo
B
amusant
C
markant
D
afgunst
Slide 13 - Quiz
Welk woord past in de zin? Vanwege zijn sociale ___________ is Ludo aangesteld als wijkagent in een onrustige buurt in Rotterdam.
A
legendarisch
B
behendigheid
C
capaciteiten
D
quote
Slide 14 - Quiz
Welk woord past in de zin? Het Victoria Hotel is een _____________________ gebouw in Amsterdam.
A
behendiger
B
amusant
C
aanfluiting
D
markant
Slide 15 - Quiz
Welk woord past in de zin? De toespraak van de rector bij het afscheid van de juf was een regelrechte _____________________; hij beledigde haar waar ze bij zat.
A
afgunst
B
aanfluiting
C
quote
D
affiche
Slide 16 - Quiz
Welk woord past in de zin? Erik liet zijn ________________________ duidelijk blijken toen hij verloor.
A
animo
B
quote
C
afgunst
D
markant
Slide 17 - Quiz
Welk woord past in de zin? Door te oefenen is Huib veel __________________ op het hockeyveld geworden.
A
capaciteiten
B
behendiger
C
markanter
D
amusanter
Slide 18 - Quiz
Welk uitdrukking past in de zin? Alcohol en verkeer gaan niet samen; ik zal dan ook _____________________ een druppel drinken voor ik achter het stuur kruip.
A
nooit ofte nimmer
B
pais en vree
C
de kroon spannen
D
naar eer en geweten
Slide 19 - Quiz
Welk uitdrukking past in de zin? Alle vragen van de rechter beantwoordde Mathilde ________________________.
A
kommer en kwel
B
pais en vree
C
onbekend maakt onbemind
D
naar eer en geweten
Slide 20 - Quiz
Welk uitdrukking past in de zin? De winnares ______________________ met haar verjaardagstaart, die de hoge verwachtingen van de bakkersjury zelfs overtrof.
A
gedoodverfde winnaar
B
naar eer en geweten
C
spande de kroon
D
gouden bergen beloofd
Slide 21 - Quiz
Welk uitdrukking past in de zin? Als we vanavond _____________________________, kan morgen het grote feest beginnen.
A
goede wijn behoeft geen krans
B
de puntjes op de i zetten
C
de kroon spannen
D
gouden bergen beloven
Slide 22 - Quiz
Maak een zin waarin je de uitdrukking 'onbekend maakt onbemind' gebruikt. Let op dat de betekenis van de uitdrukking duidelijk moet zijn. Je mag meerdere zinnen noteren.
Slide 23 - Open question
Maak een zin waarin je de uitdrukking 'goede wijn behoeft geen krans' gebruikt. Let op dat de betekenis van de uitdrukking duidelijk moet zijn. Je mag meerdere zinnen noteren.
Slide 24 - Open question
Noteer een synoniem van het GROOT getypte woord. Het synoniem vind je ergens in onderstaande tekst. Dus zoek het synoniem (1 woord) in de tekst en noteer die.
Een hond uit Wales heeft 380 kilometer afgelegd van het Engelse Cockermouth naar Penrhyncoch in Wales, waar zijn VOORMALIGE baasjes wonen. De vroegere eigenaren van het dier hadden besloten hem af te staan en brachten hem eind maart naar zijn nieuwe verblijfplaats.
Slide 25 - Open question
Noteer een synoniem van het GROOT getypte woord. Het synoniem vind je ergens in onderstaande tekst. Dus zoek het synoniem (1 woord) in de tekst en noteer die.
De vroegere eigenaren van het dier hadden besloten hem af te staan en brachten hem eind maart naar zijn nieuwe VERBLIJFPLAATS. De herdershond ontsnapte op 8 april echter uit zijn nieuwe onderkomen.
Slide 26 - Open question
Noteer een synoniem van het GROOT getypte woord. Het synoniem vind je ergens in onderstaande tekst. Dus zoek het synoniem (1 woord) in de tekst en noteer die.
Voor ons is het COMPLEET mysterieus hoe hij de weg heeft kunnen terugvinden’, zegt de eigenares tegen The Telegraph. De hond moet gemiddeld zo'n 32 kilometer per dag langs meerdere drukke wegen hebben afgelegd. Het is werkelijk volkomen onverklaarbaar dat hem niets is overkomen.
Slide 27 - Open question
Slide 28 - Slide
Welke bewering is waar?
A
Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden dit en dat.
B
Bij onzijdige woorden gebruik je het lidwoord 'de'.
C
Bij mannelijke woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
D
Bij vrouwelijke woorden gebruik je alleen het verwijswoord 'deze'.
Slide 29 - Quiz
Kies het juiste woord.
Dat was een enorme auto. Het woord ‘auto’ is een:
A
'de-woord'
B
'het-woord'
C
'dit-woord'
D
'dat-woord'
Slide 30 - Quiz
Kies het juiste woord.
Hij is een vriendelijk jochie. Het woord ‘jochie’ is een:
A
'de-woord'
B
'het-woord'
C
'die-woord'
D
'deze-woord'
Slide 31 - Quiz
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: deze, die, dit of dat. Het verwijt ______ de olieproducerende landen het Westen maken, is onterecht.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat
Slide 32 - Quiz
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: deze, die, dit of dat. Ik vind het jammer dat de instructie _______ de leraar gaf, zo onduidelijk is.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat
Slide 33 - Quiz
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: deze, die, dit of dat. Het staakt-het-vuren _______ de rebellen hebben afgekondigd, gaat vannacht in.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat
Slide 34 - Quiz
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: deze, die, dit of dat. We luisterden naar het commentaar _______ de verslaggever op de gebeurtenissen gaf.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat
Slide 35 - Quiz
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: deze, die, dit of dat. Urenlang tuurde de astronoom door zijn telescoop naar de kosmos, ______ hem telkens weer voor verrassingen plaatste.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat
Slide 36 - Quiz
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: deze, die, dit of dat. Volgens mij heb je het slimme smoesje _____ je gisteren gebruikte, niet zelf bedacht.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat
Slide 37 - Quiz
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: deze, die, dit of dat. Die woning daar staat al maanden te koop, maar ______ hier was binnen een week verkocht.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat
Slide 38 - Quiz
Maak een zin waarin je zowel het verwijswoord ‘deze’ als ‘die’ gebruikt. Let op: beide woorden moeten in 1 zin geplaatst worden. Dus 2 aparte zinnen is fout.
Slide 39 - Open question
Maak een zin waarin je zowel het verwijswoord ‘dit’ als ‘dat’ gebruikt. Let op: beide woorden moeten in 1 zin geplaatst worden. Dus 2 aparte zinnen is fout.
Slide 40 - Open question
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: hij, hem, het, zijn, zij, ze, haar, hen, hun. De menigte (v) op het dorpsplein laat duidelijk ______ onvrede merken.
Slide 41 - Open question
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: hij, hem, het, zijn, zij, ze, haar. Waarom geeft het kabinet (o) niet meer duidelijkheid over ______ beleid?
Slide 42 - Open question
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: hij, hem, het, zijn, zij, ze, haar, hen, hun. Dit schilderij (o) komt het best tot _______ recht in het trapgat.
Slide 43 - Open question
Vul het juiste verwijswoord in. Kies uit: hij, hem, het, zijn, zij, ze, haar, hen, hun. De vuurkorf (m) is kapot en daardoor biedt _______ geen warmte meer.