4.6 Sociale kwestie

4.6 Sociale kwestie
1 / 18
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

4.6 Sociale kwestie

Slide 1 - Slide

Wat zijn arbeiders?
A
Iedereen die werkt.
B
Werknemers die in de steden in de fabrieken werken.
C
Werkgevers die in de steden in de fabrieken werken.
D
Mensen die onder slechte omstandigheden moet werken.

Slide 2 - Quiz

wat is urbanisatie?

A
mensen verhuizen van het platteland naar de stad, voor fabriekwerk.
B
mensen die verhuizen van de stad naar het platteland.
C
mensen verhuizen , omdat er geen platteland meer is
D
de groei van fabrieken

Slide 3 - Quiz

In de nieuwe fabrieken waren de werkomstandigheden slecht.
Welke bewering over deze werkomstandigheden is juist?


A
De fabriekseigenaren deden hun best om de arbeiders te lokken met goed salaris en prima huisvesting.
B
De stadsbevolking was niet gewend aan het harde langdurige werk en daarom vluchtten velen van hen naar het platteland.
C
Voor de nieuwe arbeiders, die vaak van het platteland kwamen, was het een enorme schok dat ze zulke lange dagen moesten maken.
D
Voor veel mannen, vrouwen en kinderen was het normaal dat ze allemaal moesten meewerken voor een laag loon.

Slide 4 - Quiz

Zet de juiste woorden op de plaats in de tekst. Zet de woorden die je niet gebruikt in de prullenbak. 
Boeren en ambachtslieden werkten in de 
Fabrieken konden veel                                  en                                              produceren.
Hierdoor                               het inkomen van veel boerengezinnen omdat ze hun producten niet verkocht kregen. Zij moesten dus verhuizen naar de                 
Hierdoor                                  de steden. Dit is 
huisnijverheid
sneller
goedkoper
daalde
stad
groeiden
urbanisatie
steeg
krompen
langzamer
platteland

Slide 5 - Drag question

Waarom kwamen de arbeiders niet in opstand tegen hun slechte werkomstandigheden?
A
Ze waren bang om ontslagen te worden
B
Ze werden bedreigd met lijfstraffen
C
Ze moesten zoveel werken dat ze daar geen puf voor hadden
D
Hun baas was meestal een kennis/vriend. Dat deed je niet

Slide 6 - Quiz

Wat hoort niet bij de sociale kwestie?
A
Lage lonen
B
Lange werktijden
C
Slechte wegen
D
Onveilige fabrieken

Slide 7 - Quiz

Door de urbanisatie ontstonden er veel problemen met huizen en wijken. Zet de problemen bij het huis of de wijk. 
in huis
in de wijk
veel gezinnen bij elkaar
geen ruimte of privacy
verkrotting (slecht onderhoud)
huizen staan dicht op elkaar
geen riolering
vuilnis wordt niet opgehaald. 
vervuild drinkwater

Slide 8 - Drag question

Zet de woorden op de juiste plek, doe de overige woorden in de prullenbak. 
In de fabrieken waren er hele slechte                                     . Het was er donker, benauwd en gevaarlijk. Ook waren de lonen van de arbeiders heel                            .
Mannen verdiende niet genoeg voor het hele gezin dus moesten                           en                                ook gaan werken. Zo ontstond er                                            .
Mensen konden niet protesteren tegen deze omstandigheden want dan werden ze                                   en hadden dan helemaal geen inkomen meer. Daarom gaan de arbeiders samenwerken in                                                  .
werkomstandigheden
laag
vrouwen
kinderen
kinderarbeid
ontslagen
vakbonden
mannen
woonomstandigheden
hoog
groepen

Slide 9 - Drag question

Het loon van de arbeiders was laag. Wat waren hiervan de oorzaken en gevolgen? Zet de zinnen in het juiste vak. 
oorzaak
gevolg
1. De fabrikant wil zo veel mogelijk winst maken. 
2. Slechte woningen. 
3. Er zijn veel werklozen. 
4. Slecht en eentonig voedsel.
5. Slechte gezondheid

Slide 10 - Drag question

De arbeiders in de tijd van de industrialisatie
A
Werden goed betaald en hadden goede werkomstandigheden
B
Werden slecht betaald maar hadden goede werkomstandigheden
C
Werden goed betaald maar hadden slechte werkomstandigheden
D
Werden slecht betaald en hadden slechte werkomstandigheden

Slide 11 - Quiz

Wat hoort niet bij de werkomstandigheden van arbeiders?
A
Lage lonen
B
Lange werkdagen
C
Smerige straten, geen riolering, en geen schoon drinkwater
D
Protesteren of demonstreren had weinig zin. Je werd ontslagen.

Slide 12 - Quiz

Het loon van de arbeiders was laag.

⇒Staat in de volgende zin hiervan een oorzaak of gevolg?

De fabrikant wil zo veel mogelijk winst maken.
A
oorzaak
B
gevolg

Slide 13 - Quiz

Het loon van de arbeiders was laag.

⇒Staat in de volgende zin hiervan een oorzaak of gevolg?

Slecht en eentonig voedsel
A
oorzaak
B
gevolg

Slide 14 - Quiz

Kijk nog eens naar het plaatje aan het begin van de lessonup. Wie is de man op de voorgrond.
A
een arbeider
B
de koning
C
de eigenaar van de fabriek
D
een boer

Slide 15 - Quiz

Kijk weer naar het plaatje aan het begin van de lessonup. Wat gebeurd er met de mensen op de achtergrond
A
die gaan werken.
B
ze worden met zwepen geslagen.
C
Ze worden geaaid
D
ze worden gearresteerd.

Slide 16 - Quiz

Kijk weer naar het plaatje aan het begin van de lessonup. Welke mensen worden hier geslagen denk je?
A
arbeider
B
fabrikanten
C
arbeiders
D
slaven

Slide 17 - Quiz

Kijk weer naar het plaatje aan het begin van de lessonup. Welke boodschap wil de tekenaar overbrengen?
A
De fabrikanten worden heel erg rijk
B
De fabrikanten doen goed hun werk
C
De arbeiders moeten harder werken.
D
De arbeiders worden behandeld als slaven.

Slide 18 - Quiz