Writing tips & tricks

Writing a letter of application
Solliciatiebrief
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 21 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Writing a letter of application
Solliciatiebrief

Slide 1 - Slide

Begin linksbovenaan met je eigen naam en adres.
Denk aan hoofletters:
Je voor-en achternaam
Straatnaam
Plaatsnaam 
Voorbeeld:

Tim Janssen
Hoofstraat 52b
6060 AA Weert

Slide 2 - Slide

writing tips & tricks

- Start with Dear...

Dear John, Dear Mr Jones, Dear Ms Jensen, Dear Sir/Madam,


- afsluiting:

formeel: Yours sincerely

Informeel: Kind regards, / Best wishes,

Your name

Slide 3 - Slide

Writing tips & tricks
  • Deel je brief in in alineas
  • inleiding, kern, slot
  • streep de onderwerpen van de opdracht af
  • formele brief: no short forms!


Slide 4 - Slide

Grammar tenses


present simple:

voor dingen die  je leuk/niet leuk vind

Voor dingen die je regelmatig doet.


voor feiten


I really like playing video games.


I often play footbal at the weekend.


I have two sisters.

Slide 5 - Slide

Grammar tenses


past simple:

voor dingen die in het verleden gebeurt zijn.


Voor dingen die je vroeger gedaan hebt.


I went to Spain last summer.


I had a dog when I was little.


There were a lot of people at the party.

Slide 6 - Slide

Grammar tenses


present continuous

Voor dingen die je op dit moment doet.


Voor dingen waar je mee bezig bent.

I am writing this letter because...


We are working on an assignment for English.

Slide 7 - Slide

Grammar tenses


Future

Voor dingen die je nog gaat doen


Voor dingen die je van plan bent

I am going to finish school in may.


I hope I will get my diploma.

Maybe, I will pass. 


We are going to have a party on Saturday.

Slide 8 - Slide

Theme 2
Word order

Slide 9 - Slide

Word order
grammar

Slide 10 - Slide

Word order : Wat moet je weten

Wie-doet- wat/wie-waar-wanneer

OW- WW- LV/MV- plaats- tijd



Slide 11 - Slide

Word order rules
  1. wie (subject)
  2. doet (predicate)
  3. wat (object)
  4. hoe (manner)
  5. waar (place) 
  6. wanneer (time) 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Adverbs of frequency

never, sometimes, often,usually, regularly, always


regel: voor het hoofdwerkwoord

behalve bij to be



Slide 14 - Slide

We always go shopping on Friday.

We are always late.


She never tells me what to do.

She is never at home at the weekend.

Slide 15 - Slide

common mistakes:

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

there vs. they're vs. their

Slide 18 - Slide

your vs. you're

Slide 19 - Slide

Word Order - Check
Put the words in the correct order to make sentences.

I / dinner / at / weekend / cook / sometimes / the

once / I / while / go / in / swimming / a

I / money / waste / never / my

Slide 20 - Slide

Do you have any questions?

Slide 21 - Open question