,

Unidad 5: ¡Qué bonito!

unidad 5
¡Qué bonito!
1 / 51
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

Items in this lesson

unidad 5
¡Qué bonito!

Slide 1 - Slide

Inhoud

  • het voorzetsel 'para'
  • een datum noteren in het Spaans
  • herhaling lidwoorden
  • kleding en kleuren
  • naar de prijs vragen
  • getallen t/m 100
  • het aanwijzend voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Het voorzetsel 'para'

Slide 3 - Slide

¿Cuándo es tu cumpleaños?
In het Spaans noteer je een datum als volgt:
 


Voorbeelden:
* ¿Cuándo es tu cumpleaños?  (Wanneer is jouw verjaardag)
- Mi cumpleaños es el 30 de septiembre
(in Spanje zeggen ze: de 30e van september)

* ¿Qué fecha es hoy? (Welke datum is het vandaag?)
-  Hoy es el 20 de marzo de 2020

enero
febrero
marzo
abril
mayo
junio
julio
agosto
septiembre
octubre
noviembre
diciembre
el dag + de maand + de jaar 

Slide 4 - Slide

¿Cuándo es tu cumpleaños?
Antwoord in het Spaans in een zin.

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

La ropa y los colores
Waar moet je op letten:
  • Om te vertellen welke kleding je draagt gebruik je het werkwoord 'llevar' (dragen).
  • Als je bijvoeglijke naamwoorden (ook kleuren) gebruikt, moet je deze meestal aanpassen aan het zelfstandig naamwoord:



Slide 9 - Slide

Lleva unos zapatos baratos ((goedkoop)
Llevo un bañador amarillo.
Llevan unas camisetas rosas. 
Let op!
Gebruik altijd un / una / unos / unas !!!!!!
* lleva unos zapatos  baratos = Hij/zij draagt een paar goedkope schoenen.
* llevo un bañador amarillo = Ik draag een gele zwembroek.
* llevan unas camisetas caras = Zij dragen (een aantal) dure t-shirts.

Slide 10 - Slide

¿Qué llevas hoy?
Wat heb je vandaag aan?
Antwoord in een Spaanse zin.

Slide 11 - Mind map

Slide 12 - Video

Los colores/ Vocabulario
Una falda (rok) azul.
Un bañador (zwembroek) gris. 
Unos pantalones cortos negros.
Un vestido (jurk) rojo. 
Unas gafas amarillas.
Una sudadera (sweater) rosa.
Una camiseta verde.

Slide 13 - Slide

Los colores = de kleuren
Let op:
Een aantal kleuren heeft voor mannelijk en vrouwelijk dezelfde vorm. Dit zijn:
  • verde / azul / marrón / gris
  • rosa (un vestido rosa / una gorra rosa)
  • naranja (unos zapatos naranjas / una falda naranja)
  • violeta

Slide 14 - Slide

¿Qué llevas hoy y en qué color?
Wat heb je vandaag aan?
Antwoord in een Spaanse zin.

Slide 15 - Mind map

Bijvoeglijk naamwoorden: kleding 
1. Un vestido bonito -        el vestido
2. Una falda cara-                la falda 
3. Botas grandes-                la bota
4. unos pantalones feos-  los pantalones 


Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

Naar de prijs vragen
¿Cuánto cuesta ……….…? = Wat kost………?
¿Cuánto cuestan………….? = Wat kost(en)…..?

Voorbeelden:
¿Cuánto cuesta esta camiseta? (Wat kost dit t-shirt?)
 --- La camiseta cuesta cuarenta euros.
 ¿Cuánto cuestan las gafas de sol? (Wat kost de zonnebril?)
--- Las gafas de sol cuestan treinta y ocho euros.

Let goed op:
Wanneer gebruik je cuesta en wanneer cuestan?
--> cuesta = enkelvoud
--> cuestan = meervoud

Slide 18 - Slide

0

Slide 19 - Video

Los números del 0 al 100
Bij de getallen tot en met 100 moet je goed op de schrijfwijze letten. 
Kijk op blz. 60 van je tekstboek voor alle getallen.

Getallen t/m 29 worden aan elkaar geschreven:
  • 22 = veintidós
  • 18 = dieciocho
Vanaf 31 worden getallen los geschreven:
  • 31 = treinta y uno
  • 88 = ochenta y ocho

Slide 20 - Slide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
Druk op de rode knop. Kijk daarna het filmpje op de volgende dia.
Een woord waarmee je iets aanwijst. In het Nederlands: deze/dit of die/dat.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Aanwijzend voornaamwoord in het Spaans. 
Kijk ook in je boek op blz. 72.
aquí(hier)

ahí (daar)

afstand 
tot 
spreker
enkelvoud
meervoud
MNL.
VR.
VR.
MNL.
este
ese

esta
esa

estos
esos

estas
esas


(deze,dit)

(die, dat)


vertaling
Voorbeelden:
1. Dit t-shirt is rood.                         Esta camiseta es roja.
2. Hoeveel kost die zonnebril?     ¿Cuánto cuestan esas gafas de sol?

Ezelsbruggetje!
esTe, esTa --> dichtbij, hoe dichterbij hoe meer (letters) je kunt zien;
ese, esa --> verweg, want je kunt minder (letters) zien

Slide 23 - Slide

Dus bij het aanw vnw let je op:
  • het aanw. vnw richt zich naar het zelfst nw; het krijgt dezelfde 'vorm' als het zelfst nw: estas gafas, estos pantalones, esta falda
  • Er zijn vormen die verwijzen naar iets wat zich dichtbij bevindt (in NL: deze, dit) en zaken die zich ver weg bevinden (in NL: die, dat)

Slide 24 - Slide

noem vier kleuren
in het Spaans

Slide 25 - Mind map

vertaal in het Spaans: de jurk

A
la falda
B
el vestido
C
el guante
D
el jersey

Slide 26 - Quiz

vertaal in het Spaans: de spijkerbroek
A
las gafas
B
los pantalones
C
los vaqueros
D
los guantes

Slide 27 - Quiz

vertaal in het Spaans:
de kantoor- boekhandel
A
la heladería
B
la librería
C
la papelería
D
la zapatería

Slide 28 - Quiz

vertaal in het Spaans: januari
timer
0:30

Slide 29 - Open question

Hoe zeg je in het Spaans:
5 december
timer
0:30

Slide 30 - Open question

Zoek de fout in de zin:
Juan llevas un jersey naranja.
A
llevas
B
un
C
naranja

Slide 31 - Quiz

Vertaal de volgende zin in het Spaans:
Ik draag een zwarte spijkerbroek
timer
0:30

Slide 32 - Open question

Welk woord in de zin is fout:
Los domingos mis hermanos siempre llevan unos zapatos naranjos.

Een woord waarmee je iets aanwijst. In het Nederlands deze/dit of die/dat.
Tip
de kleur naranja (oranje) is een van die kleuren die voor mannelijk en vrouwelijk dezelfde vorm heeft.
A
llevan
B
unos
C
naranjos

Slide 33 - Quiz

¿En qué tienda compras una carpeta?
(In welke winkel koop je 'una carpeta')?
A
la papelería
B
la tienda de ropa
C
la heladería
D
la panadería

Slide 34 - Quiz

zoek de fout in de zin:
Estas falda es muy bonita.
A
estas
B
falda
C
muy
D
bonita

Slide 35 - Quiz

Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in:
(dit) chica es muy guapa
A
este
B
estos
C
esta
D
estas

Slide 36 - Quiz

Vul het juiste aanw voornaamwoord in: (deze) pantalones son demasiado largos.
A
este
B
esta
C
estos
D
estas

Slide 37 - Quiz

¿Como se dice en español "16"?
A
dieciséis
B
veintiséis
C
seis
D
diecisiete

Slide 38 - Quiz

¿Cómo se dice en español "49"?
A
cauranta y nuebe
B
nueve y cuarenta
C
treinta y ocho
D
cuarenta y nueve

Slide 39 - Quiz

¿Qué significa "setenta y ocho"?
A
88
B
78
C
67
D
87

Slide 40 - Quiz

¿Cómo se escribe "31" en español?
timer
0:20

Slide 41 - Open question

¿Cómo se escribe "92" en español?
timer
0:20

Slide 42 - Open question

8

Slide 43 - Video

00:24
Wat betekent 'los vaqueros?

Slide 44 - Open question

00:35
Wat betekenen de woorden 'amarillo' y 'negro'
A
wit en zwart
B
licht en donker
C
geel en zwart

Slide 45 - Quiz

01:17
Wat zou 'me llevo los dos' in het Nederlands betekenen?

Slide 46 - Open question

02:01
Wat betekent het woord 'demasiado'?
A
heel
B
niet
C
te
D
weinig

Slide 47 - Quiz

02:29
Voor het woord 'camiseta' hebben we in het Nederlands twee vertalingen. Welke zijn dat?
A
blouse
B
t-shirt
C
hemdje / top
D
vestje

Slide 48 - Quiz

02:44
Waarom is de moeder een beetje geïrriteerd?

Slide 49 - Open question

03:03
Wat betekent 'la maleta'?
A
sluiten
B
slaapkamer
C
de koffer
D
het strand

Slide 50 - Quiz

03:33
Wat zijn de vader en dochter uiteindelijk toch nog vergeten?
A
zonnebril
B
hoed
C
handdoek
D
zwemkleding

Slide 51 - Quiz