19-9 Grammatica zinsdelen lijdend voorwerp

Grammatica zinsdelen


Lijdend voorwerp


1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen


Lijdend voorwerp


Slide 1 - Slide

Lesdoelen

1. Je weet wat een lijdend voorwerp is.
2. Je kunt een lijdend voorwerp vinden in de zin.

Slide 2 - Slide

Wat is het eerste wat je zoekt als je een zin gaat ontleden?

Slide 3 - Open question

En hoe vind je de persoonsvorm
in een zin?

Slide 4 - Open question

Uit welke werkwoorden bestaat het gezegde van de zin?


A
de persoonsvorm
B
infinitief en voltooid deelwoord
C
alle werkwoorden bij elkaar
D
werkwoorden? wat zijn dat?

Slide 5 - Quiz

Op welke manier vind je het onderwerp van de zin?

Slide 6 - Open question

De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen.

Wat is het onderwerp?
A
De clubleiding
B
de vernielzuchtige supporters
C
hun lidmaatschap
D
zit er niet in

Slide 7 - Quiz

De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het wwg?

Slide 8 - Mind map

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op.

Wat is het onderwerp?
A
Volgende week donderdag
B
de taxichauffeur
C
de reizigers
D
om zes uur

Slide 9 - Quiz

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het wwg?

Slide 10 - Mind map

Hij pakt de cadeautjes mooi voor mij in.
Wat is de pv?

Slide 11 - Open question

Hij pakt de cadeautjes mooi voor mij in.
Wat is het onderwerp?

Slide 12 - Open question

Hij pakt de cadeautjes mooi voor mij in.
Wat is het wwg?

Slide 13 - Open question

Zijn dit goede zinnen?

 1. Ik geef jou
2. Mijn vader vertelt
3. De vervelende baas ontslaat
4. De postbode overhandigde

Slide 14 - Slide

Maak er goede zinnen van.

1. Ik geef jou
2. Mijn vader vertelt
3. De vervelende baas ontslaat
4. De postbode overhandigde

Slide 15 - Open question

Sommige werkwoorden hebben behalve een onderwerp een 'iets' of 'iemand' nodig om een goede zin te maken.

Deze 'ietsen' of 'iemanden' noem je het lijdend voorwerp. 

Slide 16 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Je stelt de vraag: wie/wat + pv + ow + rest wg?
Het antwoord is het lijdend voorwerp.

Let op! 
1. Het lijdend voorwerp begint NOOIT met een voorzetsel.
2. Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp. 

Slide 17 - Slide

Hij pakt de cadeautjes mooi voor mij in.
Wat is het lv?

Slide 18 - Open question

noteer pv, ow, wwg, en lv.
Ik heb een mooi cadeau gekocht.

Slide 19 - Open question

noteer pv, ow, wwg, en lv.
Hij vertelde in de pauze een leuk verhaal.

Slide 20 - Open question

Welke opgaven moeten we maken?​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in

Slide 21 - Quiz

Onze leraar verzamelt oude lp’s.​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude lp's
D
lp's

Slide 22 - Quiz

De verliefde jongen kocht een roos.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in

Slide 23 - Quiz

Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
gisteren
B
mijn moeder
C
alle shirts
D
alle shirts van ons elftal

Slide 24 - Quiz

Aan de slag!
blok 2 grammatica
maken 2.4 2.5 en 2.6

Slide 25 - Slide