This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
1. Grootheden en eenheden
Slide 1 - Slide
Planning
Grootheden & eenheden
Symbolen
Voorbeeldjes
Eenheden omrekenen
Huiswerk
Slide 2 - Slide
Wat is natuurkunde?
Natuurkunde =
'meten aan de natuur'
Slide 3 - Slide
Wat kan je allemaal meten?
Slide 4 - Slide
Grootheden & Eenheden
Grootheid: wat we meten
Snelheid
Tijd
Temperatuur
Massa
Lengte
Volume
Spanning
Stroomsterkte
Kracht
Energie
Vermogen
Weerstand
bijvoorbeeld:
Slide 5 - Slide
Grootheden & Eenheden
Eenheid: waarin we meten
Kilometer per uur
Seconden
Graden Celsius
Kilogram
Meter
Kubieke meter
Volt
Ampère
Newton
Joule
Watt
Ohm
bijvoorbeeld:
Slide 6 - Slide
Grootheden & Eenheden
Grootheid = …. eenheid
Snelheid = 100 Tijd = 10 Temperatuur = 35 Massa = 60 Afstand = 100 Volume = 2
Bij een grootheid hoort altijd een bepaalde eenheid, bijvoorbeeld:
Kilometer per uur
Seconden
Graden Celsius
Kilogram
Meter
Kubieke meter
Slide 7 - Slide
Grootheden en eenheden zijn belangrijk
Slide 8 - Slide
Symbolen
Natuurkundigen gebruiken vaak symbolen (letters) in plaats van hele woorden. Dit heeft 3 redenen
Het is korter, symbolen kun je gemakkelijk in formules schrijven.
Natuurkundigen communiceren vaak met natuurkundige die andere talen spreken. De symbolen zijn overal gelijk
Slide 9 - Slide
Symbolen
bijvoorbeeld:
“De lengte is 8 meter”
“De massa is 5,4 kilogram”
“De weerstand is 1000 Ohm”
Slide 10 - Slide
aanpassennnnn
Slide 11 - Slide
Symbolen
Slide 12 - Slide
Voorbeeld opdracht 1
Zin 1: “De massa van een schooltas is tegenwoordig gemiddeld 6,5 kilogram”
Geef alle grootheden (met eenheden) in symbolen
m = 6,5 kg
Slide 13 - Slide
Voorbeeld opdracht 2
Zin 2: “Een A4 heeft een lengte van 29,7 cm en een breedte van 21 cm”
Geef alle grootheden (met eenheden) in symbolen
l = 29,7 cm
b = 21 cm
Slide 14 - Slide
Voorbeeld opdracht 3
Zin 3: “De auto heeft een snelheid van 45 kilometer per uur”
Geef alle grootheden (met eenheden) in symbolen
v = 45 km/h
Slide 15 - Slide
Voorbeeld opdracht 4
Zin 4: “Bij een stroomsterkte van 16 ampère slaat die zekering door.”
Geef alle grootheden (met eenheden) in symbolen
I = 16 A
Slide 16 - Slide
Voorbeeld opdracht 5
Zin 5: “Ik liep de trap op in 12 seconden.”
Geef alle grootheden (met eenheden) in symbolen
t = 12 s
Slide 17 - Slide
Voorbeeld opdracht 6
Zin 6: “Het blokje heeft een oppervlakte het grondvlak is 25 vierkante centimeter. De dichtheid van dit blokje is 8 gram per kubieke centimeter
Geef alle grootheden (met eenheden) in symbolen
t = 12 s
Slide 18 - Slide
Eenheden omrekenen
1 m = ............... cm
15 dL = ............... cL
0,002 kg = ............... g
14,85 mm = ............... km
100
150
2
0,00001485
Eenheden moet je kunnen omrekenen
Slide 19 - Slide
Eenheden omrekenen
Je kunt veel eenheden op de puntjes om eenheden om te rekenen.
Een stap naar beneden is x10. Een stap naar boven is : 10.
Slide 20 - Slide
Eenheden omrekenen
1 A = ............... cA
15 dV = ............... cV
0,002 kΩ = ............... gΩ
14,85 mW = ............... kW
100
150
2
0,00001485
Eenheden moet je kunnen omrekenen
Slide 21 - Slide
Eenheden omrekenen
Bij vierkante en kubieke meters is het niet delen of vermenigvuldigen met 10 maar met 100 en 1000.
Slide 22 - Slide
Samenvattend filmpje
Samenvattend
Grootheid = wat je meet
Eenheid = waarin je meet
bijvoorbeeld:
De auto heeft een snelheid
van 75 kilometer per uur
grootheid
eenheid
Natuurkundigen gebruiken symbolen om gegevens op te schrijven.
bijvoorbeeld, de bovenstaande rode zin zou zijn: v = 75 km/h
Slide 23 - Slide
Samenvattend
Eenheden moet je kunnen omrekenen. Je hebt dit ooit op de basisschool al geleerd met bijvoorbeeld het omrekenen van meter naar centimeter. Bij alle andere eenheden werkt het precies hetzelfde
Slide 24 - Slide
Verwerkingsvragen
Dit is Huiswerk
In SOM vind je wanneer je dit precies moet af hebben
De groene vragen zijn optioneel
Slide 25 - Slide
Klascodes
H2A =
H2B =
H2B =
V2A =
V2B =
Slide 26 - Slide
Opgave 1: Geef de definitie (betekenis) van het begrip "grootheid"
Slide 27 - Open question
Opgave 2: Geef de definitie (betekenis) van het begrip "eenheid"
Slide 28 - Open question
Opgave 3: Wat zijn de symbolen voor lengte, volume en kubieke meter?
Slide 29 - Open question
Opgave 4: De eenheid voor snelheid is meter per seconde. Welke eenheid voor snelheid ken je nog meer?
Slide 30 - Open question
Opgave 5: Bekijk de 6 zinnen hiernaast (klik om te zoomen)
Noteer de 6 grootheden uit deze zinnen
Slide 31 - Open question
Opgave 6: Bekijk de 6 zinnen hiernaast (klik om te zoomen)
Noteer de 6 eenheden uit deze zinnen
Slide 32 - Open question
Opgave 7
Noteer van de volgende 4 vragen steeds te gegevens.
Gebruik alleen symbolen.
Dus, bijvoorbeeld:
"De hoogte is 80 meter" wordt: h = 80 m
Slide 33 - Slide
Opgave 7a. Haal de gegevens uit de zin
"De snelheid bedraagt 50 meter per seconde"
Slide 34 - Open question
Opgave 7b. Haal de gegevens uit de zin
"De dichtheid van de stof is 8 gram per kubieke centimeter"
Slide 35 - Open question
Opgave 7c. Haal de gegevens uit de zin
"De afstand is 112 meter"
Slide 36 - Open question
Opgave 7d. Haal de gegevens uit de zin
"De weerstand door de draad is 15 ohm"
Slide 37 - Open question
Opgave 7d. Haal de gegevens uit de zin
"De weerstand door de draad is 15 ohm"
Slide 38 - Open question
Antwoorden
Antwoorden
1. Wat we meten
2. Waarin we meten
3. l (kleine L), V, m3
4. kilometer per uur (km/h)
5.
temperatuur (T)
snelheid (v)
spanning (U)
massa (m)
afstand (s)
stroomsterkte (I)
6.
graden celsius (°C)
kilometer per uur (km/h)
Volt (V)
kilogram (kg)
kilometer (km)
ampère (A)
7a. v = 50 m/s
7b. ρ = 8 g/cm3
7c. s = 112 m
7d. R = 15 Ω
Slide 39 - Slide
Vul in wat er op de plaats van het ?-teken moet komen:
mm - …..m - ….m - …..m - …?..m - …..m - km
A
Hectometer
B
Meter
C
Dacameter
D
Decimeter
Slide 40 - Quiz
Reken om:
127,4cm = ……..km
A
12.740.000
B
1.274.000
C
0,01274
D
0,001274
Slide 41 - Quiz
Reken om:
392 hm = ……..dm
A
392000
B
39200
C
3,92
D
0,392
Slide 42 - Quiz
Reken om: 56 mA = ……..A
Slide 43 - Open question
Reken om: 50000V = ……..kV
Slide 44 - Open question
Reken om: 6,6 hm3 = …… mL
Slide 45 - Open question
Reken om: 941 mV = ……………V
Slide 46 - Open question
Welke letter moet er op de plaats van het ?-teken komen: