1) je weet hoe een tekst vaak opgebouwd is.2) je weet waaraan je een inleiding kunt herkennen.
3) je weet waaraan je een slot kunt herkennen.
4) je weet wat een hoofdgedachte is en hoe je die kunt vinden in de tekst of zelf maken van een tekst.
5) je weet het verschil tussen fictie en non-fictie
6) je kunt de betekenis van een onbekend woord raden m.b.v. een voorbeeld.