This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Oefentoets 1MH
Proefwerk over hoofdstuk 6,
paragraaf 1, 2, 3 en 4
1MH
Slide 1 - Slide
Sleep het woord naar de juiste plek.
compressor
condensor
verdamper
Slide 2 - Drag question
Als warmte zich verplaatst van een warme plek, dan wordt deze plek
A
warmer
B
kouder
C
blijft gelijk
Slide 3 - Quiz
Een ijsbaan werkt eigenlijk hetzelfde als een koelkast. Waar zit bij een ijsbaan de verdamper?
A
binnen in de baan
B
buiten
Slide 4 - Quiz
welk onderdeel zorgt ervoor dat een vriezer veel kouder wordt dan een koelkast?
A
compressor
B
verdamper
C
condensor
D
thermometer
Slide 5 - Quiz
water kookt bij ____ °C
Slide 6 - Open question
Een thermometer wordt gevoeliger als de stijgbuis _______ is
A
dikker
B
dunner
Slide 7 - Quiz
Zet de stappen voor een thermometer te ijken in de goede volgorde
STAP 1
STAP 2
STAP 3
STAP 4
STAP 5
STAP 6
Zet een thermometer in een bakje met smeltend ijs en wacht tot de vloeistof in de stijgbuis stilstaat.
Zet streepjes met dezelfde tussenruimte op het stuk van de stijgbuis onder het vriespunt (0 °C) en boven het kookpunt (100 °C).
Verdeel de afstand tussen deze twee streepjes met nieuwe streepjes in 10 gelijke delen.
Zet een streepje op de schaalverdeling bij de bovenkant van de gestegen vloeistof
Zet een streepje op de schaalverdeling bij de bovenkant van de vloeistof.
Zet de thermometer in kokend water en wacht tot de vloeistof niet meer stijgt.
Slide 8 - Drag question
Vul de zin verder aan:
Als de temperatuur stijgt,
Als de thermometer gevoeliger is gemaakt,
Als de temperatuur daalt,
Als de stijgbuis wijder wordt gemaakt,
is de stijgbuis dunner geworden.
zet de vloeistof in het reservoir uit
stijgt de vloeistof in de stijgbuis minder
zakt het vloeistofniveau in de stijgbuis
Slide 9 - Drag question
Vroeger werden thermometers met kwik gebruikt. Truus beweert dat een kwikthermometer geschikt is voor heel hoge temperaturen, omdat het smeltpunt van kwik zo hoog is. Sjeng beweert dat een alcoholthermometer geschikt is voor lage temperaturen, omdat het smeltpunt zo laag is. Wie heeft gelijk?
A
Truus heeft gelijk en Sjeng heeft ongelijk.
B
Truus heeft ongelijk en Sjeng heeft gelijk
C
Truus en Sjeng hebben beiden gelijk.
D
Truus en Sjeng hebben beiden ongelijk.
Slide 10 - Quiz
Met je vingers kun je de temperatuur heel nauwkeurig meten.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quiz
Waterdamp kun je goed zien.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Stoom bestaat uit vloeibaar water.
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quiz
Vul het juiste woord in. De overgang van de gasfase naar de vloeibare fase noem je --1-- De overgang van de vloeibare fase naar de gasfase noem je --2--
Slide 14 - Open question
Als water ijs wordt, zeg je dat het bevriest. Hoe noem je eenzelfde faseovergang bij een andere stof?
Slide 15 - Open question
Als water kookt, komen er bellen omhoog. Kies de aanvulling die correct is. In die bellen zit …
A
alleen waterdamp
B
waterdamp en lucht.
C
alleen lucht.
D
water in de vloeibare fase.
Slide 16 - Quiz
In figuur 1 zie je een diagram van een proefje van het afkoelen van vloeibaar stearinezuur. Gebruik dit diagram bij het correct aanvullen van de volgende beweringen. Het smeltpunt van stearinezuur is --1-- °C. Het smelten duurt --2-- minuten. In de vaste fase daalt de temperatuur van het stearinezuur --3-- dan in de vloeibare fase.
Slide 17 - Open question
De verschillende fasen van een stof kun je beschrijven met het deeltjesmodel. Welke uitspraak is juist?
A
Het deeltjesmodel is de echte opbouw van een stof.
B
Het deeltjesmodel is een microscopisch beeld van een echte stof
C
Het deeltjesmodel is een schematische voorstelling van een echte stof.
Slide 18 - Quiz
Welke eigenschap past niet bij het deeltjesmodel van een gas?
A
Een gas bestaat uit heel kleine deeltjes.
B
De onderlinge afstand tussen de deeltjes is groot.
C
De deeltjes bewegen met grote snelheid kriskras door elkaar heen.
D
De deeltjes trekken elkaar aan.
Slide 19 - Quiz
Welke eigenschap van deeltjes geldt niet in iedere fase?
A
Als de temperatuur stijgt, neemt de snelheid van de deeltjes toe.
B
De deeltjes zitten op een vaste plaats.
C
De deeltjes zijn klein.
Slide 20 - Quiz
In onderstaande zinnen staan steeds 2 woorden in hoofdletters. Een van de woorden is goed. Type de goede woorden onder elkaar. Als de temperatuur van een gas stijgt, gaan de deeltjes LANGZAMER/SNELLER bewegen. Ze nemen dan MEER/MINDER ruimte in. Het gas KRIMPT/ZET UIT.
Slide 21 - Open question
In onderstaande zinnen staan 2 woorden in hoofdletters. 1 van de woorden is goed. Noteer het goede woord. In de vloeistoffase bewegen de deeltjes SNELLER/MINDER SNEL dan in de gasfase. In de vloeistoffase trekken de deeltjes elkaar WEL/NIET aan. In de vloeistoffase zitten de deeltjes DICHTER BIJ/VERDER VAN elkaar dan in de gasfase.
Slide 22 - Open question
Kies de beste aanvulling. In een vaste stof hebben deeltjes …
A
een grote onderlinge afstand.
B
een vaste plek.
C
veel ruimte om te bewegen.
D
een afstotende werking op elkaar
Slide 23 - Quiz
Welk woord hoort in deze zin? Een vaste stof KRIMPT / ZET UIT als de temperatuur hoger wordt.
A
krimpt
B
zet uit
Slide 24 - Quiz
In de winter kan bevroren kleding aan de waslijn soms toch droog worden. Welke fase-overgang vindt er dan plaats?
Slide 25 - Open question
In een vriezer vormt de waterdamp een ijslaagje op de verdamper. Door welke fase-overgang gebeurt dat?
A
condenseren
B
rijpen
C
stollen
D
sublimeren
Slide 26 - Quiz
In sommige apparaten zit een bimetaalschakelaar. Kies de aanvulling die correct is. Een schakelaar die werkt door middel van een bimetaal, maakt gebruik van …
A
het uitzetten van twee verschillende vloeistoffen.
B
de kromming van een stukje ijzer.
C
het verschillend uitzetten van twee metalen.
D
het metaal kwik en het metaal ijzer.
Slide 27 - Quiz
wat is geen fase
A
vast
B
vloeibaar
C
damp
D
gas
Slide 28 - Quiz
Als ijs water wordt, welke fase-overgang vindt er plaats?
A
smelten
B
verdampen
C
condenseren
D
stollen (bevriezen)
Slide 29 - Quiz
Welke fase-overgang vindt er plaats als water ijs wordt?
A
smelten
B
verdampen
C
condenseren
D
stollen (bevriezen)
Slide 30 - Quiz
Sleep de woorden naar de juiste afbeeldingen.
vast
gasvormig
vloeibaar
Slide 31 - Drag question
Het smeltpunt van een bepaalde stof is - 23 °C. Het kookpunt van deze stof is 77 °C. Welke fase heeft deze stof bij een temperatuur van - 15 °C?
A
Vast, want de temperatuur is onder 0 °C.
B
Vast, want de temperatuur is onder het kookpunt.
C
Vloeibaar, want tetra is een vloeibaar vlekkenmiddel.
D
Vloeibaar, want de temperatuur ligt tussen smeltpunt en kookpunt.
Slide 32 - Quiz
Het kookpunt van elke stof is 100 °C.
A
waar
B
niet waar
Slide 33 - Quiz
De temperatuur in een huis is meestal ongeveer
A
0 ℃
B
100 ℃
C
20 ℃
D
50 ℃
Slide 34 - Quiz
stijgbuis
reservoir
schaalverdeling
Slide 35 - Drag question
Waarom gaat de vloeistof in een vloeistofthermometer omhoog als de temperatuur stijgt
A
De vloeistof verandert in gas en gaat dan omhoog
B
De vloeistof zet uit als hij warm wordt en gaat dan omlaag
C
De vloeistof zet uit als hij warm wordt en gaat dan omhoog
D
De vloeistof krimpt als hij warm wordt en gaat dan omlaag
Slide 36 - Quiz
Wat is het meetbereik van deze thermometer?
A
van 0 ℃ tot 100 ℃
B
van 20 ℃ tot 50 ℃
C
van - 20 ℃ tot 100 ℃
D
van - 20 ℃ tot 50 ℃
Slide 37 - Quiz
Joris bouwt een schakelaar. Hij gebruikt een recht stukje bimetaal. Het bimetaal bestaat uit 2 laagjes metaal: metaal A en metaal B. Metaal B zet bij temperatuurstijgingen meer uit dan metaal A. Joris monteert het plaatje zo dat laagje A boven laagje B zit. Leg uit naar welke kant het bimetaal buigt als het warm wordt.